PRINS (Mr. Ary), geb. te Schiedam 28 Aug. 1816, overl. te Sisepan (res. Batavia) 28 Jan. 1867, zoon van Ary Prins, reeder, vice-consul van Denemarken en lid van den gemeenteraad van Schiedam en van Jacoba Helena Hamel, werd, na zijne studiën te Leiden te hebben voltooid, 14 Mei 1838 bevorderd tot doctor in de beide rechten na verdediging zijner dissertatie: de Sponsalibus, secundum jus antquum Hollandicum en vertrok een halfjaar later naar Oost-Indië, waar hij 6 Maart 1839 aankwam; 20 Maart d.a.v. werd hij benoemd tot gezworen klerk bij den raad van justitie te Soerabaja en vier maanden later tot secret. en fiskaal bij de rechtbank van omgang in de Semarangsche afdeeling; 15 Aug. 1841 werd P. griffier bij den raad van justitie te Padang; 23 Sept. 1842 fiskaal bij dien raad en auditeur mil. aldaar; 19 Febr. 1843 lid van den raad van justitie te Soerabaja; 2 Mei 1845 id. te Batavia; 16 Nov. 1846 griffier bij het Hooggerechtshof; hij was lid der commissie van redactie in het bekende adres aan den Koning, tot het zenden waarvan besloten was in de op 22 Mei 1848 te Batavia gehouden openbare vergadering (zie bij Rochussen II kol. 1219); 8 Febr. 1849 werd P. benoemd tot raadsheer in het hooggerechtshof en 26 Maart 1851 tot fung. algem. secretaris; 19 Juni d.a.v. volgde zijne definitieve benoeming in die functie.
19 Jan. 1853werd P. als regeerings-commiss. gezonden naarde Wester-afdeeling van Borneo, waar sinds 1850 verwikkelingen met de het ned. gezag steeds noode erkennende Chineezen bestonden; 11 Febr. kwam hij te Sambas aan. Na aldaar den stand van zaken onderzocht te hebben, achtte hij ter voorkoming van nieuwe conflicten de bezetting van Sepawang door onze troepen noodig. Deze bezetting had 7 April zonder moeielijkheden plaats. Nadat P. den 12den te Sepawang was aangekomen, werd twee dagen later de plaats plotseling door alle Chineezen verlaten; toen P. den 18en zonder militaire dekking naar Sambas terug wilde keeren, werd zijne verblijfplaats door de Chineezen overvallen; door de toevallige ontmoeting met een mil. detachement had dit geen verdere nadeelige gevolgen. De Chineezen werden uiteengejaagd, maar hoewel versterking uit Sambas was aangekomen, zag men zich toch genoopt Sepawang weder te verlaten, daar de aanvoer van levensmiddelen te bezwaarlijk was. 4 Mei kwam P. weder te Sambas aan. Nadat aldaar de Sultan door den Pangeran Ratoe was vervangen en de resident met verlof gezonden, vertrok P.; 17 Mei was hij weder te Batavia terug. Op zijn voorstel werd tot eene blokkade der riviermondingen besloten. Nadat de luit.-kol. Andresen de Chineezen tot onderwerping had gebracht, werd P. andermaal naar de Westkust van Borneo gezonden voor de verdere organisatie van het bestuur en het sluiten van nieuwe contracten met de inl. vorsten langs de Kapoeas; hij kwam 10 Juli 1854 daar aan. Kort na zijne aankomst brak te Montrado de opstand opnieuw uit, maar deze werd spoedig gedempt. In Nov. 1854 vertrok P. naar Batavia, maar keerde 10 Febr. 1855 terug; in April 1855 vertrok hij voorgoed naar Batavia. 6 April 1856 werd P. benoemd tot lid van den Raad van Ned.-Indië; in 1858 maakte hij gebruik van een hem wegens ziekte verleend halfjarig verlof naar Nederland. Van 27 Maart tot 1 Aug. 1859 deed P. dienst als waarn. vice-president van den Raad van Ned.-Indië; 21 Jan. 1860 werd hij definitief in die functie benoemd; 1 Juli d.a.v. nam hij als zoodanig zitting. Wegens het vertrek van den gouv.-gen. Pahud (zie in dit deel kol. 945) trad P. 2 Sept. 1861 op als waarn. gouv.-gen., welke functie hij tot 19 Oct. d.a.v. bij de aanvaarding van het bestuur door den gouv.-gen. Sloet van de Beele vervulde. 5 November 1864 werd hij - daar in 1859 was bepaald dat aan vice-president en leden van den Raad van Indië geen verlof kan worden verleend - eervol ontslagen, waarop hij naar Nederland vertrok en 6 Jan. 1865 gepensionneerd werd. 1 Febr. d.a.v. werd hij opnieuw benoemd tot vice-pres. van den Raad van Ned.-Indië; hij vertrok 19 Mei daarheen en kwam 23 Juni te Batavia aan. Na het aftreden van den gouv.-gen. Sloet van de Beele trad hij 29 Oct. 1866 andermaal als waarn. gouv.-gen. op, totdat 28 Dec. 1866 de gouv.-gen. Mijer (zie in dit deel kol. 895) het bewind aanvaardde; zijn gezondheidstoestand was echter van dien aard, dat van af 10 Dec. het oudste lid van den Raad van Ned.-Indië met het dagelijksch beleid der zaken moest belast worden. Ruim anderhalve maand later overleed hij.
Gedurende zijn tweede optreden als waarn. gouv.-gen. had (11 Nov.) de afkondiging van de eerste bij de wet vastgestelde begrooting van Ned.-Indië (voor 1867) plaats, gevolgd door die van de reorganisatie der departementen van algemeen bestuur, en van het eerste algemeen reglement voor de spoorwegdiensten. In Dec. 1866 werd de telegrafische verbinding tusschen Sumatra en Java voltooid.
Prins was tweemaal gehuwd: 1o. te Soerabaja 29 April 1840 met Marie Anne Pietermaat, geb. te Amsterdam 13 Dec. 1817, overl. te Semarang 17 Juli 1864, dochter van Mr. Daniël François Willem Pietermaat en van Johanna
Magdalena Ringeling; 2o. te Buitenzorg 10 Maart 1866 met Anna Catharina van der Leeuw, geb. te Padang 17 Jan. 1842, dochter van Adrianus van der Leeuw, koffieplanter op Java, en van Cornelia Lan gewagen. Uit het eerste huwelijk sproten vier zoons en drie dochters; uit het tweede eene dochter.
Zie M.A.v. Rhede van der Kloot, De Gouvems.-Gen. en Commiss.-Gen. van Ned.-Indië ('s Gravenhage 1891) en de aldaar opgegeven bronnen; verder J.J. Meinsma, Geschiedenis derNed. O.-I. bezittingen. II, 2e stuk. 81; E.B. Kielstra. Bijdrage tot de geschiedenis der West. Afd. van Borneo in Ind. Gids 1889, II, 1147, 1352; 1890, I, 450, 682, 857, II, 1482.
Rooseboom