PONTANUS (Johannes Isacius of Johan Isaakszoon), geb. 21 Januari 1571, waarschijnlijkgest. op 7October 1639, zoon van Isaak Petri ofPietersz.en Margaretha, dochter van Valerius van Delen, geheimschrijver van den graaf van Egmond. Zijn vader was een gelderschman, heeft te Haarlem gewoond en was in 1574 met zijn vrouw op reis naar Denemarken, toen hun zoon op zee geboren werd, vóór het bereiken van Elseneur.
Vandaar de naam Pontanus, later door dezen aangenomen. Zijn vader, die een opdracht der Staten voor de deensche regeering had, keerde later terug naar de Nederlanden en was daar werkzaam als handelsagent voor den koning van Denemarken te Amsterdam. In 1595 of 1596 begaf hij zich opnieuw naar Denemarken, waar hij tot zijn dood in 1615 consul voor de Staten was. Te Amsterdam bezocht Pontanus de latijnsche school en waarschijnlijk te Utrecht de Hiëronymus-school. Met den rector dezer inrichting, Johannes Arcerius (theologus), die tot hoogleeraar te Franeker benoemd was, begaf hij zich hierheen en werd op 3 Mei 1589 als medisch student ingeschreven. Waarschijnlijk bezocht hij ook de leidsche hoogeschool, hoewel zijn naam niet in het Album Studiosorum van deze voorkomt.
In 1593 was hij te Rome; op weg daarheen en op de terugreis bezocht hij verschillende geleerden te Augsburg, München, Ingolstadt en Frankfort. Na
zijne terugkomst te Leiden verwierf hij daar in het laatst van 1593 den graad van doctor in de wijsbegeerte door de verdediging van zijn proefschrift: Dissertatio de rationalis animae facultate (Lugd. Bat. 1593). Opnieuw Neder and verlatend, hield hij geruimen tijd verblijf op het eiland Hven bij Kopenhagen, bij den beroemden sterrekundige Tycho Brahé, wien hij tot medehulp schijnt gediend te hebben. Het jaar 1596 bracht hij grootendeels in Engeland door, waar hij Canterbury, Oxford en Cambridge bezocht. Hij gaf't volg. jaar in het licht: Aur. Theod.
Macrobii Opera (Lugd. Bat. 1597; tweede uitgave met aanteekeningen van Janus Secundus enMeursius, Lugd. Bat. 1628) en eene uitgave van Plautus (Lugd. Bat. 1597,1628, Amst. 1620-1630). Te Rostock verscheen in 1599 van hem eene reeks aanteekeningen op Plautus, Apuleius en de twee Seneca's, getiteld: Analectorum libri tres. In het volgend jaar bevond hij zich te Draxholm in Denemarken en ondernam hij vervolgens nogmaals eene uitgebreide reis, geheel of gedeeltelijk als begeleider van drie jonge aanzienlijke Denen, familieleden van Tycho Brahé.
Heidelberg en Basel werden het eerst bezocht; in laatstgenoemde plaats verwierf hij den graad van doctor in de medicijnen op zijne aldaar gedrukte: Theses de affectu Hypochondriaco (1600). Daarna kwamen aan de beurt Zürich, Genève en een groot aantal fransche steden, zooals blijkt uit zijne uitgave: Itinerarium Galliae Narbonensis cum universae Galliae descriptione etglossario prisco Gallico (Lugd. Bat. 1606).
In 1606 werd Pontanus benoemd tot hoogleeraar in physica en mathesis aan de kwartierlijke veluwsche school te Harderwijk. Tot het eind van zijn leven is hij hier werkzaam geweest; eene benoeming tot hoogleeraar in de geschiedenis en de grieksche taal te Groningen, hem in 1626 aangeboden, sloeg hij af, zeker mede wegens zijne ondernomen werk over de geldersche geschiedenis. Op 6 Juni 1606 huwde hij te Amsterdam met Anneken van (den) Heede, Heerde of Herde uit Antwerpen. Uit dit huwelijk werden geboren een zoon, die in 1629 aan de pest stierf en eene dochter Ann a, die op 13 Februari 1633 huwde met Antonius Matthaeus, hoogleeraar te Harderwijk, later te Utrecht. Van hun 9 kinderen was de oudste zoon Antonius hoogleeraar te Utrecht en te Leiden. Nog worden twee andere dochters van Pontanus genoemd, Helena, die op 25 Sept. 1639 huwde met Christophorus Matthaeus, conrector aan de hoogeschool te Harderwijk, en Susanna, op 10 Augustus 1641 gehuwd metCornelius van der Linden, predikant te Bunnik.
Gedurende zijn werkzaamheid te Harderwijk gaf Pontanus werken van verschillende latijnsche schrijvers uit, meestal met aanteekeningen zooals Martialis,Petronius,Seneca Tragicus,Fiorus,Curtius,Tacitus enValerius Maximus. Verder verscheen een bundel latijnsche gedichten, waarmede hij minder eer inlegde, eene bewerking van een geschrift van Robert Hues over de hemel- en aardglobe: Observatones in Tractatum de globis, caelisti et terrestri auctore Rob. Huesio, Anglo (Amst. 1617, 1624, Oxford 1663) en andere kleinere uitgaven. Een geschrift van Petrus Cluverius over de Rijnmonden en de oudste bewoners aan hun oevers gaf Pontanus aanleiding tot een paar strijdschriften: Disceptationes chorographicae de Rheni divortiis atque ostiis eorumque accolis adversus Phil. Cluverium (Amst. 1614) en Dispu-
tationes chorographicae adversus Phil. Cluverium (Harderov. 1617). In 1637 vatte hij voor den uitlandigen Hugo de Groot den strijd op over het denkbeeld der vrije zee tegen den Engelschman Seldenus in: Discussionum historicarum libri II, quibus praecipue quatenus et quodnam mare liberum vel non liberum clausumque accipiendum, discipiturexpenditurque (Harderov.).
De wetenschap, waarin Pontanus te Harderwijk het meest gewerkt heeft, was de geschiedenis, op welk gebied hij verschillende geschriften in het licht gaf. In 1611 droeg hij zijne Rerum et urbis Amstelodamiensium historia (Amst.) op aan de amsterdamsche regeering. Eene vertaling in het nederlandsch van dit werk werd in 1614 te Amsterdam uitgegeven door P. Montanus. Het boek had verdienste als eerste geschiedenis van Amsterdam, maar het bezorgde Pontanus van verschillende zijden aanvallen en werd te Rome op den Index geplaatst. Tot geschiedschrijver van den koning van Denemarken benoemd, ondernam Pontanus een groot werk over de deensche geschiedenis: Rerum Danicarum historia usque ad domum Oldenburgicam deducta (Amst. 1631). Het tweede deel, loopend over het tijdvak 1448-1588 is uitgegeven in de: Monumenta inedita van E.J. d e Westphalen (Leipzig 1739), 2e deel.
Op 15 Mei 1621 werd Pontanus door de Staten van Gelderland aangewezen om de geldersche geschiedenis te voltooien, die reeds door Paullus Merula en Johannes Luntius was voorbereid. Het uitgebreide werk verscheen op het laatst van het leven van den schrijver en was getiteld: Joh. Isaci Pontani Historiae Gelriae ad annum 1581 libriXIV(Harderov. 1639). Eene vertaling werd uitgegeven door A. van Slichtenhorst, Geldersche geschiedenissen tot den jare 1581 (Arnhem 1654). Pontanus verzwijgt, dat hij voor een groot gedeelte het handschrift, dat Merula al had bewerkt, slechts te volgen ofte wijzigen had. Hij neemt alleen Merula's beschrijving van Nijmegen met den naam van den schrijver op.
Deze beschrijving verscheen ook afzonderlijk op Pontanus' eigen naam: Noviomagum Gelriae ducatus urbs primaria (Harderov. 1628). Na Pontanus' dood werden nog enkele nagelaten geschriften van hem uitgegeven, zooals Vita Christiani III, Daniae el Norwegiae regis (door L. Hübner 1729). Door zijne hoofdwerken behoort Pontanus tot de wegbereiders der nederlandsche geschiedschrijving. Zijne studiën, op het gebied der exacte en literarische wetenschappen ondernomen, getuigen van groote veelzijdigheid. Pontanus voerde briefwisseling met een groot aantal geleerden en andere bekende tijdgenooten, zooals Barlaeus, Tycho Brahé, M.
Zuerius Boxhorn, Hugo de Groot, Petrus Scriverius, Gerardus Vosssius, om maar enkelen te noemen. Zijne brieven zijn in vele collecties verspreid en zijn uitgegeven of vermeld door van Doorninck en Molhuysen in Brieven van en aanJo. Is. Pontanus 1595-1639 (Haarlem 1909), waarin eene levensbeschrijving. Zijne briefwisseling over de geldersche geschiedenis is uitgegeven door van Schevichaven in Bijdr. en Med. van Gelre, XII, 313-380). Zijn album amicorum wordt behandeld door Bodel Nyenhuisin Nijhoff's Bijdr. (II, 81-109).
Dit artikel bevat tevens eene uitvoerige levensbeschrijving en eene bijna volledige bibliographie van Pontanus' werken. Zie ook de Bibliographie derplaatsbeschrijvingen (Amst. 1862) van denzelfden schrijver. Zie verder de Mémoires van Nicéron XIX, 390 en
XXXII, 271 vlg.,; Bouman, Geschiedenis der Geldersche Hoogeschool (Utrecht 1841) reg.; W.B.S. Boeles, Frieslands Hoogeschool (Leeuwarden 1878-1882) II, stuk 1,61; S.P. Haak, Paullus Merula 1558-1607 (Zutphen 1901) hoofdst. IV; I.M.J. Hoog in Geld. Volksalmanak 1901, 122-160. Een portret van Pontanus staat o.a. in zijn geschiedenis van Gelderland, door J. van de Velde gegraveerd naar eene schilderij (1630) van Isaak Isaacs, een zoon van Pontanus' broeder Pieter Isaacsz., die ook schilderwas (Zie Kramm, III, 785 vlg.).
Haak