POLAK (Herman Jozef), geb. 1 Sept. 1844, te Leiden, gest. 22 Juni 1908 te Groningen, bezocht het gymnasium te Tiel, studeerde te Leiden onder Cobet in de klassieke letteren (1861) en promoveerde aldaar 1869 op: Observationes ad Scholia in Homeri Odysseam. Hij was leeraarte Leiden (1866-69) en te Rotterdam (69-94). In 1892 werd hij lid der Kon. Acad. v. Wetensch., in 1894 te Groningen hoogleeraar in de grieksche taal- en letterkunde.
Aanvankelijk werkte P. in den geest van zijn leermeester, met wien hij deels door toeval meer verkeerde (cf. S.A. Naber in Jaarb. Kon. Acad. 1908, 26), dan Cobet met zijn studenten placht te doen. In zijn dissertatie, die het werk van Butmann en Dindorf voortzette, bracht hij met inkrimping van zijn oorspronkelijk plan op een honderdtal bladzijden een keur zijner tekstverbeteringen op de scholien te zamen. Twaalf jaar later nam hij het werk weer op in een lijvig boekdeel Ad Odysseam eiusque Scholiastas Curae Secundae, dat slechts zorgvuldig bijeengegaarde emendaties bevatte op de Scholia in Odysseam, benevens een uitvoerigen Excursus over de Allegoriae Homericae van Heraclitus, die kort te voren door Mehler waren uitgegeven naar aanleiding van het door Cobet ontdekte slot van het boek. Met scherpzinnigheid verbeterde Polak den corrupten tekst en tevens vergeleek hij, en voor het eerst, Porphyrius' ZqrjijaTa Ogrigixa met de scholien om tot de conclusie te komen, dat Porphyrius op de Odyssee niet zelden had herhaald, wat hij reeds op de Ilias had aangeteekend, en een middel te vinden tot betrouwbare emendatie van den bedorven tekst. P. was toen reeds leeraar aan het rotterdamsch erasmiaansche gymnasium, waar hem tot 1873 het onderwijs in de nederl. taal en letterk. opgedragen was. Zoo werd P. gebracht tot de studie der nederlandsche en weldra der moderne buitenlandsche litteraturen. De eerste bekend gebleven essay publiceerde P. in 1872 in de Nieuwe Rott Cour. waaraan hij jaren lang als gewaardeerd feuilletonist zijn bijdragen zond, om in 1885 als vast medewerker tot de Gids toe te treden. Tijdens zijn verblijf te Rotterdam ontstonden de bekende en later verzamelde essays over de van Harens, Multatuli, Cd. B. Huet, Potgieter, Macaulay en Renan. Op vijftigjarigen leeftijd, 8 Dec. 1894, aanvaardde hij met een oratie over de Aesthetische waardeering der Grieksche letteren het hoogleeraarschap in het grieksch aan de universiteit te Groningen, dat door den dood van Tjalling Halbertsma (kol. 530) vaceerde. Tijdens zijn veertienjarig professoraat heeft P. weinig aan zijn roem als smaakvol en degelijk classicus en fijnzinnig essayist toegevoegd, en zijn naam blijft gebaseerd op zijn artt. en feuill. over klassieke (Seneca, Marcus Antonius) en moderne (R. Hamerling, H. Heine), vooral Ndl. (Hooft, Huygens, de van Harens, Potgieter, P. van Limb. Brouwer, Cd. B. Huet, Multatuli)
- litteraturen. Ook schreef hij eenige opstellen over groote historici uit de 19e eeuw (Macaulay, Mommsen, Ranke en Renan) en over zijn leermeester Cobet. P.'s artikelen zijn met zorg geschreven. De verdeeling der stof en de syntaxis doen zijn opstellen gelijken op die van 1850. Zijn woordenschat had hij zich uit dat der 17e eeuwsche nederl. schrijvers en uit dat van Potgieter c.s. samengelezen. In de verhalende gedeelten zijner opstellen is invloed van de romantiek aan te wijzen. P. was een degelijk litterair-historicus en een smaakvol litteraircriticus.
Hij was gehuwd 1o. te Antwerpen 19 Dec. 1871 met Louise Stibbe;2o. met Judith de Vries.
Een na zijn dood geschilderd olieverfportret in Gron. Univ. Zie ook Onze professoren (Rott. z.j.).
Zijn voornaamste werken buiten de reeds genoemde zijn: Studiën (Zutphen 1888; Nieuwe titeluitgave Amsterdam), en Nagelaten geschriften (1908). Polak publiceerde in Mnemosyne, Hermes, Het Museum, Elseviers Maandschrift, Versl. en Med. Kon. Acad, Berliner Philol. Wochenschr.
Zie: Levensbericht door S.A. Naber in Jaarb. Kon. Acad. v. Wetensch. 1909 (met bijna volledige bibliogr.). En verder: Gron. Stud. Almanak 1909; Jaarb. Rijks-üniv. Gron. 1904/5, 1907/8.
Greebe