NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Lodewijk, ludwig graaf van nassau

betekenis & definitie

LODEWIJK (Ludwig), graaf van Nassau, geb. te Dillenburg 10 Jan. 1538, gesneuveld op de Mookerheide 14 April 1574, derde zoon van Wilhelm, graaf van Nassau-Dillenburg, en Juliana, gravin van Stolberg-Wernigerode. Hij werd met de andere kinderen zijns vaders te Dillenburg luthersch opgevoed door Jost Hoen van Gelnhausen en studeerde de Straatsburg en Genève, waarna hij zich (Oct. 1556) naar zijn broeder Willem in de Nederlanden begaf en met hem deelnam aan de veldtochten in Noord-Frankrijk (1557-1559).

Aan het vroolijke brusselsche hof was hij vervolgens een der meest geziene jonge edelen, hoewel hij weigerde op verlangen van Philips II katholiek te worden. Hij stond toen echter reeds zijn broeder ook in ernstige zaken ter zijde en vergezelde hem o.a. op diens huwelijkstocht naar Saksen. Ook nam hij deel aan het bestuur over de nassausche bezittingen der familie, waarvan hem Dietz o.a. in het bijzonder was toegewezen. Met landgraaf Wilhelm van Hessen stond hij in nauwe betrekking. Herhaaldelijk was er sprake van, hem of als stadhouder voor zijn broeder in Franche Comté of als kreitsoverste in Westphalen een positie te verschaffen maar een en ander vond tegenstand, vooral wegens zijn sterke protestantsche overtuigingen. Hij was meermalen de tusschenpersoon tusschen zijn broeder en de duitsche vorsten en nam krachtig deel aan het verzet der nederlandsche edelen tegen Granvelle.

Omstreeks 1563 vinden wij hem bezig met ernstige plannen tot het verbinden van Lutheranen en Calvinisten, zoowel op staatkundig als op godsdienstig gebied, waarin hij ook met zijn broeder samenwerkte. Met name de latitudinaire denkbeelden van Baudouin en diens pogingen tot vereeniging der beide Kerken ook met de katholieke vonden zijn steun. In den zomer van 1565 vinden wij hem gewikkeld in de hoogst geheime onderhandelingen der edelen met de leiders der Calvinisten, waaruit (eind Nov.) het Compromis of Verbond der edelen ontstond, als welks hoofden Brederode en hij optraden. Hij hield hen ook met zijn broeder, prins Willem, in aanraking en stelde zich in betrekking met duitsche protestantsche veldoversten tot eventueele ondersteuning tegen gewelddadige maatregelen der spaansche of brusselsche regeering. Hij was de opsteller van het beroemde smeekschrift der edelen, dat (5 April 1566) door Brederode en hem met drie-of vierhonderd edelen aan landvoogdes Margaretha werd aangeboden. Hij was ook verder een der voornaamste leiders der beweging onder den adel, weldra in nauwe betrekking tot de calvinistische synoden, met wie (half Juli) te St.

Truyen werd onderhandeld, en tot Coligny en Condé, de aanvoerders der Hugenoten in Frankrijk. Het tweede smeekschrift werd wederom door hem en Brederode met 10 andere ‘apostelen’ aangeboden gelijk hij verder ijverig deelnam aan de onderhandelingen met de brusselsche regeering en met haar (23 Aug.) de overeenkomst hielp sluiten tot bevrediging der door den beeldenstorm onrustige bevolking. Philips II en Margaretha wenschten dan ook zeer zijne verwijdering uit de Nederlanden en trachtten haar van den Prins van Oranje te verkrijgen, wat deze evenwel weigerde. Hij nam dan ook krachtig deel aan de verdere ondernemingen der ontevredenen, aan de onderhandelingen tusschen Oranje, Egmont en Hoorne in het najaar, aan die met de calvinistische consistoriën in Vlaanderen, Brabant en Holland, aan die tusschen Brederode en Oranje en vertrok in het voorjaar van 1567 naar Duitschland in verband met voorgenomen wervingen. De gebeurtenissen van einde 1567 maakten aan deze pogingen een einde en met zijn broeder en andere edelen werd Lodewijk (Jan. 1568) voor den Raad van Beroerten gedaagd, waarop hij antwoordde met een krachtige Apologie. Daarop bracht hij met den Prins gelden bijeen voorden veldtocht van 1568, begon een betere organisatie der watergeuzen en leidde zelf met 4000 man den inval in Groningerland (eind April), waar hij (21 Mei) de koninklijke troepen onder Aremberg bij Heiligerlee versloeg maar zich voor Groningen ophield en met zijn tot 12000 man aangegroeid leger (20 Juli) bij Jemmingen door Alva zelf geheel werd verslagen, zoodat hij nauwelijks zijn leven kon redden door over de Eems te zwemmen. In het leger van den Prins in Brabant nam hij daarop deel aan den veldtocht van het najaar, trok met hem naar Frankrijk en vervolgens (April 1569) naar het hugenootsche leger, waar hij zich zeer onderscheidde in den strijd om Limoges en den slag bij Moncontour (3 Oct.) en voortging met de organisatie der watergeuzen als geregelde krijgsmacht. Hij stond vervolgens naast Coligny in diens krijg tegen de koninklijke troepen en werd met dezen de leider der Hugenoten tot den vrede van St.

Germain (8 Aug. 1570). Na dien vrede werd hij door den Prins belast met de regeering van het prinsdom Oranje en steunde er de protestanten. Sedert vinden wij hem ijverig bezig om koning Karel IX te bewegen met hugenootsche en duitsche hulp in de Nederlanden tegen Spanje op te treden. Hij speelde een hoogst gewichtige rol in de voorbereiding van deze dingen, ook in betrekking met koningin Elisabeth en haren gezant te Parijs, Walsingham. Hij werd in Frankrijk calvinist en was zeer gewikkeld in de plannen van 1571 en 1572 op een algemeenen aanval in de Nederlanden, die dan tusschen Engeland, Frankrijk en den Prins zouden verdeeld worden (Juli 1571 te Lumigny en Fontainebleau, later te Blois). Een en ander scheen te zullen gelukken en in het voorjaar van 1572 werd alles voorbereid.

Met fransche hulp bracht Lodewijk troepen in Noord-Frankrijk bijeen en bemachtigde (23 Mei) bij verrassing Bergen in Henegouwen en Valenciennes. Te Bergen kwam don Frederik, Alva's zoon, hem 3 Juni belegeren en de fransche hulp bleef uit, terwijl de Prins eerst laat te velde kon komen. Toen kwam de Bartholomeusnachtalle hoop vernietigen. Alva zelf verscheen voor Bergen, de pogingen van den Prins tot ontzet werden afgeslagen en 19 Sept. gaf Lodewijk de stad over. Hij begaf zich, ziek en teleurgesteld, naar Dillenburg terug, waar hij spoedig weder door fransche agenten werd aangezocht, zoodat einde 1573 een nieuwe kans zich scheen te openen. Met fransche en duitsche hulp bracht Lodewijk nu in het najaar van 1573 een nieuw leger bijeen, waarmede hij den Prins in diens zeer benarden toestand in Holland te hulp zou komen. Wederom offerde hij al wat hij bezat op om het vurig begeerde doel te bereiken en met 13000 man rukte hij, vergezeld door zijn jongeren broeder Hendrik (zie kol. 1075) en den jongen hertog Christoffel van de Paltz, over de Moezel

naar de Maas. Van Maastricht, waar de spaansche veldoverste Sancho d'Avila hem was voor geweest, trok hij snel noordwaarts om over Roermond en Nijmegen door de Betuwe heen den Prins te Bommel de hand te reiken. Maar bij Mook versperde de hem weder vooruitgekomen d'Avila den weg. De thans gevolgde slag bij Mook (14 April 1574) tegen de geoefende spaansche veteranen ontaardde weldra in een paniek onder Lodewijk's weinig ordelijke benden. Hij zelf verdween na dapperen weerstand met de beide andere aanvoerders in het slaggewoel. Zijn dood beroofde den Prins van den begaafdsten zijner broeders, vermetel en beleidvol aanvoerder, handig diplomaat, vrome en beminnelijke natuur als L. was geweest. Ter eere van hem en zijn broeder Hendrik werd 14 April 1891 in het protestantsche kerkje te Heumen een gedenkteeken opgericht.

Zijn portret staat op de door W. de Geest geschilderde groep der vier broeders van prins Willem I in het Rijksmuseum te Amsterdam; van de prenten is de gravure van Abr. de Bruyn de belangrijkste.

Behalve zijne Apologie (uitg. Blok in Ber. en Meded. Hist. Gen. VIII) bezitten wij van hem vele brieven en memoriën (Groen, Archives de la Maison d'Orange-Nassau I-IV; Gachard, Correspondance de Guillaume le Taciturne,

I-III; Blok, Correspond. van en overL.v.N, in Werken Hist. Gen. n°. 47, (Utr. 1887). Over hem, behalve in de literatuur over den 80-jarigen oorlog, in het bijzonder: Siegenbeek, Voorlezing overL.v.N. in MnemosyneXV (1825)201 vlg.; Blok, Lodewijk van Nassau ('s Gravenh. 1889). Naar aanleiding van de onthulling van het monument: Blok, De slag op de Mookerheide (Gron. 1891) en een aantal artikelen in De Nieuwe Koerieren andere bladen van dat jaar, later afzonderlijk uitgegeven als Polemiek overL.v.N. en Willem den Zwijger (Roermond 1891); X, L.v.N. en Willem de Zwijger (Roermond 1892). Vgl. ook Meulleners, Legertochten tusschen Maastricht en Mook (Maastricht 1889); Eigen Haard 1891,248.

Blok

< >