LINGELBACH (David), 1641 te Amsterdam geboren; zijn sterfjaar staat niet vast. Hij was de zoon van David L. die, afkomstig uit Frankfurt a.M. als herbergier op de poortersrol te Amsterdam stond ingeschreven en oprichter van de bekende vermakelijkheid ‘het nieuwe Doolhof op de Roosegracht bij de derde Brugh’, was.
Zijn moeder heette Steyntje Lourens.Zijn aandeel in de vaderlijke erfenis, bestaande in den halven eigendom van het doolhof, verkocht David jun. in 1671 aan zijn ouderen broeder Philips (1622-1673), die het doolhof verder voor eigen rekening exploiteerde. Een andere, eveneens oudere broeder, was de schilder Johannes, over wiens kinderen hij in 1604 voogd werd. Hij zelfwas waarschijnlijk chirurgijn en huwde in 1663 met Elisabeth Glaserus.Inhet grafboek van de Westerkerk te Amst. leest men, dat op 30 Dec. 1688 begraven is: ‘Davidt Lingelbach in de Reestraet’. Vermoedelijk, maar met zekerheid kan het niet gezegd, was dit onze L. Daartegenover staat, dat er een quitantie door hem in 1689 geteekend is, hoewel deze namens hem kan gepasseerd zijn. Sommigen, o.a. Wagenaar, houden hem ten onrechte voor den stichter van den doolhof.Hij is thans nog in de litteratuur bekend door zijne vele tooneelspelen en als een der oprichters en belangrijkste leden van ‘Nil Volentibus Ardium’, die een werkzaam aandeel nam in de litteraire bezigheden van dat genootschap en mee front maakte tegen de schouwburgregenten en hun tooneel-opvattingen. Op een vergadering van N.V.A. van 29 Nov. 1672 sprak hij ‘over de
natuur en eygenschap der Heel-komst’ (Zedig en Dicht-lievend onderzoek opAran en Titus, Amst. 1718, 30). Van het Naauwkeurig Onderwijs in de Tooneel-Poëzyen eenige andere deelen derKunst, waarvan de bewerki ng over versch i llende leden van N.V.A. verdeeld was, schreef hij het 13de hoofdstuk ‘Van de Eenvoudige en Ingewikkelde Geschiedenisse’. Hij was het, die na de verschijning van J. Blasius' Hethuwlijk van Oroondate en Statira (1670), een nieuwe en volgens N.V.A. veel betere vertaling van dit, aan Magnon, Le Manage d'Oroondate et de Statira ontleend tooneelspel gaf. Er verschenen meerdere drukken van, in 1670, 1677, 1678, 1715 en 1736. Tevens gaf N.V.A. een Dichtkunstigh Onderzoeken Oordeel overhet treurspel van Orondates en Statira uit, waarbij Blasius er tegenover Lingelbach niet gunstig afkwam.
Bekend is het, dat de strijd, in scherpe critieken en met pamfletten gevoerd, omstreeks 1672 schijnt bijgelegd te zijn. In dat jaar werd ook de schouwburg gesloten. Na de heropening in 1678 kreeg N.V.A. het schouwburgbestuur vrijwel in handen en kwamen ook L.'s stukken op het repertoire. Weldra begonnen er echter moeilijkheden te rijzen tusschen de regenten van de godshuizen en die van den schouwburg; mede hiervan het gevolg was, dat de schouwburg door de eersten voortaan zou verpacht worden. Zoo zouden van 1687-1690 Jan Koenerding en David L. huurders zijn. Deze twee pachters leden evenwel al spoedig zóóveel schade, dat de burgemeesters hen op hun request in 1689 van de huur ontsloegen en schadevergoeding toekenden; de quitantie daarvoor is van 14 Mei 1689.
Een andere onderneming was door L. reeds vroeger in 1686, op touw gezet; alleen of in verbinding met anderen liet hij n.l. opera's te Buiksloot vertoonen, o.a. het door hem zelfvervaardigde De Liefde van Amintas en Amarillis, muzykstuk(Amst. 1686; and. dr.: z.j., 1699? en 1729?). Diende zijn andere ‘muzyk spel’ HetBoeren HuwelykSluiten (1694(?); 1774) misschien ook voor dit doel? Waarschijnlijk was te Amsterdam deze concurrentie voor de godshuizen verboden; nog in Sept. 1687 schijnen er te Buiksloot opera's vertoond te zijn.
Thans volgen nog de overige zijner tooneelspelen: Apollonius, Koningh van Tyrus (Amst. 1662); De Liefde van Diana en Endimion, treurspel met konst- en vlieghwerken (Amst. 1669; and. dr. 1662? 1663, 1669? 1699?), naarGilbert, Lesamoursde Diane etd'Endimion; DespookendeMinnaer (Amst. 1679; and. dr. 1664?, 1679, 1708, 1729); De ontdekteSchjndeugd (Amst. 1687; and. dr. 1687, 1690, 1734); Cleomenes (Amst. 1687; and. dr. 1729), dat h ij mi ssch i en met J. Koenerdi ng schreef en dat nog tot in de 18e eeuw vertoond werd; Sardanapalus (Amst. 1699; and. dr. 1737) en een kluchtspel in viervoetige jamben, DebekeerdeAlchimistof Bedroogen Bedrieger (Amst. 1680; and. dr. 1714). Zijn stukken vertoonen natuurlijk al de deugden en ondeugden van de richting, die N.V.A. volgde en overheerschend gemaakt heeft in onze letterkunde gedurende het laatst der 17e eeuw.
Zie: Oud-HollandI (1883) 128, 129; C.N. Wijbrands, HetAmsterdamsch Tooneel (1873) 149, 219; J.A. Worp, Geschiedenis van het drama en het tooneel in Ned. (1904-1908) passim; J.te Winkel, De ontwikkelingsgang derNederl. Letterkunde III (1910) 18-102.
Ruys