NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Lennep, roelof, rudolfvan

betekenis & definitie

LENNEP (Roelof, Rudolf van), zoon van Johan van Lennep en een jonkvr. van Hyrdt, overl. 1546, voerde als ritmeester het bevel over eene afdeeling krijgsvolk, door Karel van Gelre in 1514 naar graaf Edzard I van Oostfriesland gezonden; aan het hoofd van 250 geldersche ruiters reed hij Groningen binnen.

Volgens verschillende schrijvers werd hij, op aandringen van eenige aanzienlijken uit die stad, naar hertog Karel gezonden om hem de stad (voorloopig in het geheim) aan te bieden, maar volgens anderen was dat een jongere broeder, dien zij dan meerendeels Hendrik noemen, waarschijnlijk op voetspoor van E. Beninga (Anal. IV, 529 vlg.; daar meermalen vermeld). Zeker komt in dien tijd een overigens weinig bekende Hendrik van Lennep voor, wiens vrouw Zweene in 1558 weduwe was. Maar hoogstwaarschijnlijk was het niet Hendrik, gelijk Nijhoff en Zuidema meenen, maar Roelof, die (6 Febr.) 1519 de Ommelanden vertegenwoordigde op de bruiloft van den hertog van Gelre en Elisabeth van Brunswijk. Hij schijnt daarna niet lang meer in Groningen vertoefd te hebben. We ontmoeten hem eerst weer in 1523, toen (12 Jan.) de landdrost Berend van Hackfort van den hertog eene aanmaning kreeg om hem met 7 paarden te onderhouden. Vier jaar later vinden we hem aangesteld tot drost van Middelaar (kwartier Roermond).

In dezen tijd komt hij ook als gerichtsman en hofmeester voor, in het algemeen als leenman van belangrijke goederen, o.a. van ‘die Hage’ te Didam. Daar, op Middelaar, leidde hij den bouw van het huis en heeft daarvoor den hertog zelfs een groot bedrag voorgeschoten, die hem daarvoor, in 1532, huis en ambt Middelaar in pand gaf. En hiermede zal de hoofdsom nog niet eens in haar geheel afgelost zijn en er is grond voor het vermoeden, dat er verband bestaat tusschen deze zaak en het verkoopen, drie jaar later, van het huis Biljoen aan Roelof van Lennep, die van den hertog reeds in 1529 Oud-Keppel gekregen had en in 1531 tot diens huishofmeester benoemd werd. Nog verschillende keeren komt de naam van dezen Roelof voor, dien we als drost te Middelaar op het laatstgenoemd jaar vermeld vinden (in Kron. Hist. Gen. 1861,106). Verder als hofmeester (nogmaals in 1538); bij de regeling van het bestuur te Harderwijk in hetzelfde jaar (Kron. Hist. Gen. 1861, 111; vgl. ook Tadama); als getuige in eene schepenakte (1542). Iets gewichtiger is zijne rol in 1539, waar hij vermeld wordt onder degenen, die een landdag te Arnhem bijwonen, en wel als een der leden van de ridderschap van de Veluwe; en ook in 1540 als gedeputeerde tot de schatting. Drie jaar later zien we hem genoemd onder de vertegenwoordigers der standen, die door Willem van Gulik werden ontslagen van den eed van trouw, hem gedaan. Zijn naam komt dan nog voor op de eerste Riddercedul van het Hof. Nog wordt hij geldersch leenman genoemd in het leenregisterder Baronie van Lahr en Lathum, doch in 1546 is hij dood.

Zeer belangrijk was dus zijn rol niet geweest, sinds hertog Karel hem (kort vóór of in 1527) uit Drente had teruggeroepen.

Zijn zoon Carel, na hem heer van Biljoen geworden en verder burgemeester van Arnhem, en geh. 1o. met Martha van der Lawijck en 2o. met de reeds in 1567 weduwe geworden Cunera van der Lawijck, (overl. 1604), dochter van Ernst en Hessel Martena's dochter, Jella, (overl. 1560) was geboren uit het in 1528 gesloten huwelijk met Johanna de Cock van Neerijnen, dochter van Gijsbert en Johanna van Heemskerck.

Uit dat huwelijk is ook een dochter Elisabeth geboren, die optreedt als lid van een in Bommel opgerichte vereeniging, de Sinte Cecilia zusterschap, een damesetensgild, en die gehuwd was (1548) (?) met Dirk van Malburg, sinds 1555 lid van de Ridderschap v. Nijmegen. Ook nog eene andere dochter, Joanna of Johanna, vinden we vermeld, gehuwd met Jacob Spierinck toe Wijckenstein (Nav. XIII, 529). Bij het huwelijk van Roelof wordt als een zijner huwelijksvrienden genoemd, Evert van Lennep, die baljuw van Naarden en Gooiland was en drost van Muiden en later, van 1514 af, van Elten en kort vóór of in 1530 schijnt overleden te zijn. Deze Roelof moet niet verward worden met een gelijknamigen en gelijktijdigen zoon van Wolter, vermoedelijk den gerichtsman van Salland (1491) en te Hardenberg (1499) en echtgenoot van Mechtelt van Steenwijk, die land koopt van het klooster Agnetenberg bij Zwolle, leen van die van Steenwijk en door den Hertog van Gelre beleend wordt met Lutteschaar en Coevorden (18 Mei 1534).

Litt. Vgl., behalve de kronieken van den tijd, Ubbo Emmius (720); Pontanus; Slichtenhorst;Nijhoff, Gedenkwaardigheden; Teg. staat van Stad en Lande XXX, 308, 326; Wiardi, Ostfr. Gesch. II, 263; Zuidema, Willem Frederici 111, 112,116; Fahne, Urkundenbuch des Geschlechts Momm (Cöln 1876) I, 347; Alg. Ned. Familieblad 1905, 269, 453; R.W. Tadama, Tijdrekenkundig Reg. van alle Oorkonden in het stedelijk Archief te Zutphen berustend (Zutphen 1854). Zie verder nog: Nav. IV (BjbladXX); XXXV, 601; XXXVIII, 352, 478, 597; LII, 333; Ned. Heraut (1889), 24. Doch vóór alles: Frank K. van Lennep, Verzameling van Oorkonden betrekking hebbende op het geslacht van Lennep (1093-1900) (Amsterdam 1900); E.W. Moesen K. Sluyterman, Nederl. Kasteelen en hun historie (Amsterdam 1912) I, 111-112; d'A blaing van Giessenburg, De Ridderschap van Veluwe (den Haag 1859) 42, 43, 167. Kooperberg

< >