LEEUWEN (Simon van), geb. te Leiden en gedoopt21 Oct. 1626, was de zoon van den notaris en procureur Johan van Leeuwen en Aeltje Ewouts de Bont, en overl. te 's-Gravenhage 14 Jan. 1682. Te Leiden 9 Jan. 1638 als student in de letteren ingeschreven, promoveerde hij 23 Sept. 1649 tot doctor in de rechten onder D.
Colonius en zulks na publieke verdediging eener disputatie. Na zijn promotie vestigde hij zich als advocaat bij het Hof en den Hoogen Raad te 's-Gravenhage, als hoedanig hij 4 Nov. 1649 den eed deed. Door den invloed van zijn inmiddels in de leidsche vroedschap gekomen vader zag hij zich 20 Oct. 1652 benoemd tot secretaris van Soeterwoude. Hij vestigde zich nu weder te Leiden, liet zich daar 23 Nov. 1653 weder als student inschrijven en bleef practiseerend advocaat. Ten derden male liet hij zich 19 Apr. 1664 inschrijven. In dezen tijd deed hij zich door de uitgave van verschillende geschriften als rechtsgeleerde van groote bekwaamheid kennen.
De dood zijns vaders in 1667 opende voor hem de kans in Leidens vroedschap plaats te nemen. In 1669 tot kapitein der schutterij verkozen, volgde 31 Jan. 1670 zijne verkiezing tot veertig en vroedschap. De hoop om nu spoedig tot schepen te worden bevorderd is echter niet vervuld. Wel zag hij zich eenige malen op de voordracht geplaatst, maar anderen werden benoemd. Deze onverdiende achteruitzetting - voor een deel aan nepotisme, voor een deel aan familie-onaangenaamheden te wijten - hinderde hem zeer. Intusschen, ook met anderen geraakte hij in onmin.
Zijn optreden te Leiden in 1672, na den val van de Witt, veroorzaakte hem de vijandschap der leidsche regeering, die hem nu uit het schepenambt weerde. Evenmin bij de prinsgezinden stond hij in hoog aanzien. Na daartoe van den Prins verkregen verlof had van Leeuwen in den winter van 1675 of 1676 zijn gedachten over de regentenbenoemingen, en den invloed van den stadhouder daarbij, op schrift gesteld en deze verhandeling aan den Prins gestuurd. De laatste achtte de publicatie daarvan ongewenscht; deze heeft niet plaats gehad en het handschrift berust thans in de leidsche universiteitsbibliotheek (hs. 630). Ook een weinigen tijd
later uitgegeven pamflet te zijner verdediging: Kort verhaal van tgene in tjaar 1672 binnen Leyden is voorgevallen, begrepen in de verantwoordinge van Mr. S. v.L.R. G. aan den agtbaren wijzen Raad der stad Leyden (zonder pl. en jaar), vermocht hem de vurig begeerde schepenplaats niet te verschaffen. 25 Maart 1681 werd hij benoemd totsubstituut-griffierbij den Hoogen Raad en vestigde hij zich in den Haag. Zijn ijverig zoeken in de archieven van Hof en Hoogen Raad leverde de bouwstoffen voor het werk Batavia Illustrata, ofte verhandelinge van den oorspronk, voortgank, zeden, eere, staat en godsdienst van Oud-Batavien ('s Grav. 1685,2 dln.), waarmede hij zich bezig hield, toen 14 Jan. 1682 zijn leven eindigde. Behalve door dit ook thans nog nuttige werk, heeft van Leeuwen zich dooreen reeks van geschriften een goeden naam verworven. Van groote beteekenis voor de kennis van het oud-hollandsch recht zijn nog thans zijn Censura Forensis theoretico-practica, id est totius juris civilis Romani, usuque recepti, etpractici methodica collatio (L.B. 1662, herdr. 1678,1685,1741 door G. de Haas), dat met groote uitvoerigheid in een 1e deel het geheele materieele, en in een 2e deel hetformeele recht schetst, en zijn HetRooms-Hollands-Regt, waarin de Roomse Wetten, methet huydendaagse Neerlands Regt over een gebragt werden (Leiden 1664), dat tot op heden het meest geraadpleegde werk over roomsch-hollandsch recht is, en - hoewel de wijdloopigheid van al zijn werken hebbend - daarvoor ook werkelijke verdiensten heeft.
Een 10e druk verscheen in 1732, nog later een uitgave met aanteekeningen van C.W. Decker (Amst. 1783).
Verdere geschriften zijn: Redeningh over den oorspronck, reghtende onderscheydt deredelen, ende wel-borenen in Hollant (Leiden 1659); Corpus Juris civilis cum notis D.Gothofredi etaliorum. Ed. S.v. Leeuwen (Amst. 1663); Costumen, keuren ende ordonnantiën van het baljuschap ende lande van Rijnland (Leiden 1667); Handvesten ende privilegien van den lande van Rijnland (Leiden 1667); Korte beschrijving van hetLugdunum Batavorum, nu Leyden (Leiden 1672); Nederl. practijk ende oefening der notarissen, ende andre gemeene schrijv- en regtvorderers (1665, herdr. 1670, 1680, 1706, 1742); De origine etprogressu Juris Civilis Romani, authores et fragmenta Veterum Jctorum cum notis Arn. Vinnii et variorum, auctore et collectore S. Leewio (Lugd.
Bat. 1671 en 1762) [van zijn hand zijn daarin: L. Fenestella et Pomp. Laetus, blz. 82 v.v. en de origine, progressu usu atque authoritate J.C.R., blz 711 v.v.]; Manier van procederen in civile en criminele saaken (Leiden 1666, herdr. in 1677, 1688 (uitg. H.Verduyn), 1711 (uitg. W.v. Aller), 1721,1768); Proces crimineel ende regtelijke bewering over het voorval of ende hoe verre in lijvstraffelijke saken de wil voor de daad mag opgenomen ende gestraft worden (Leiden 1677; herdr. 1725 en 1739); een nieuwe uitgave van Weytsen, Tractaetvan Avarijen (1651, 1663, 1686, 1697, 1736); eene nederlandsche vertaling van P.
Peckius, Verhandelinghe van handt-opleggen ende besetten (Dordr. 1659, herdr. 1712); aan hem wordt ook toegeschreven: Bellum Juridicum, ofte den oorlogh deradvocaten (Amst. 1683, herdr. 1727); ten slotte is hij een der verzamelaars van het Groot-Placcaatboek van de Staten-Generaal en de Staten van Holland. Zijn Bedenckingen over de stadthouderlijcke magtzijn uitgeg. door R. Fruin in Bijdr. en Meded. Hist. Gen. XIII, 407 v.v., met belangrijke inleiding over zijn leven.
Op twee regentenstukken door Jan de Vos
in de Lakenhal te Leiden, voorstellende de regenten van het Sint Caeciliagasthuis, resp. van 1659 en van 1662 staat zijn portret. P. Philippe en W. Jongman hebben zijn portret gegraveerd.
Zie: R. Fruin, Verspreide Geschr. VIII, 95-113; Cat Maatsch. v. Ned. Lett. te Leiden, II, 469.
van Kuyk