LAMBRECHTS (Amos), amsterdamsch medicus, die 7 Nov. 1721 te Utrecht gepromoveerd is, slaat in de litteratuur een pover figuur en schijnt het in de praktijk niet beter gemaakt te hebben. In zijn Manuductio Obstetricantium ofHandleiding der verloskunde, waarin.... verhandeld worden, alle de vrouwelijke delen, dienende tot de voortteling, vervolgens de vrugt, bevrugting ....ten laatste van de baring, enz. enz.
Alles betoogt door eige waarnemingen, en opgehelderd, enz. waarvan de voorrede van 26 Nov. 1731 dateert, slaat hij wel niet overal den bal mis, maar hij blijft toch over 't geheel verre beneden zijn taak: hij verliest zich te veel in halfbegrepene, onvruchtbare beschouwingen en verwacht te veel van de medicamenteuse therapie. Omtrent zijn vertaling uit het latijn van L. Heyster, Kortontleedkundig begripV (1728) meent Abr. Titsingh, dat daarbij het ‘Compendium, enz. welches von Maximilian Lentern aus dem Lateinischen in das Deutsche
übersetzt ist. ao. 1721’, hem goede diensten zal bewezen hebben.
Maar vooral heeft T., die beweert, dat L. van apothekersleerling, zonder academie of heelkunstig onderwijs, medico-chirurgus geworden is, veel tegen op zijn behandeling van den kanker, door middel van 't appliceeren van zijn Trochisci de Minio, een bijtend middel, waarmee de ziekte altijd verergert, nooit verbetert. En F. Ruysch zou hem, zelfs naar aanleiding daarvan toegevoegd hebben: ‘hebt gij al niet menschen genoeg vermorst: men behoorde u de praktijk te verbieden’.
Nog schreef hij: Nauwkeurige verhandelinge over de tekenen, voorzeggingen en genesingen van de Ophthalmia seu Inflammatio Oculorum of Ontsteking der Oogen (Amst. 1722).
Zie: A. Titsingh, Verdonkerde Heelkonst, 520 en 521, en passim; A. Geyl, Bijdragen tot de kennis van de geschiedenis der obstetrie en gynaekologie in ons vaderland in Ned. Tijdschr. van Verlosk. en Gynaek. 1895. 3.
A. Geyl