KIEN (Johan) (2), gedoopt te Alkmaar 26 Mei 1697, overl. in Juni 1754, zoon van den volgende, trad in 1714 als vrijwilliger bij de ruiterij in dienst, werd in 1717 cornet, in 1728 ritmeester bij de garde, in 1735 majoor. Hij ondertrouwde 24 Oct. 1723 (het huwelijk werd buiten Alkmaar voltrokken) met Maria Jacoba, dochter van
David de Blois van Ginderdeuren en Engeltje Koerten, weduwe vanJohan Barchman de Waal Wuytiers, die een rijk man maar veel bedlegerig en door podegra gekweld was geweest. Op grond, dat deze in het voorjaar van 1721 zijne vrouw verlaten had en naar zijne geboortestad Utrecht was teruggekeerd, verkreeg zij op Kiens verzoek van burgemeesteren 9 Oct.
1723 dispensatie van den verplichten weduwetijd. Met reden: 9 April 1724 werd reeds uit hun huwelijk een zoontje gedoopt, dat in dezelfde maand overleed; een tweede zoontje leefde in 1725 slechts enkele maanden. Sedert werden nog 3 kinderen geboren, evenals de vorige hervormd gedoopt, hoewel de moeder r. katholiek was. Deze overleed 9 Febr. 1733.
Margaretha Winder, 28 Sept. 1733 gehuwd met Lucas Knuyse, ontvluchtte, 21 Mei 34, hoewel zij 6 maanden zwanger was, haar man, die zich hierover ten ongunste van Kien uitliet. Deze deed Knuyse 5 Juli bij zich verzoeken, dwong hem om het gezegde te herroepen en te vergeefs tot een tweegevecht, diende hem daarop een dracht zweepslagen toe en liet hem onder groot betoon van beleefdheid weder uit. Maar Knuyse was in zijn eerste schepenjaar en zijne collega's namen het gebeurde, al kon hij er geen getuigen voor bijbrengen, hoog op. Zij gaven bevel tot aanhouding van Kien, die zich 11 Juli verwijderde en, na behoorlijk gedagvaard en niet verschenen te zijn, 23 Dec. veroordeeld werd in de kosten en tot eene boete van ƒ 3500, % voor den hoofdofficier en % voor de diaconiearmen. De echtgenooten Knuyse zijn 6 April 1737 verzoend.
Kien werd in 1743 kolonel-commandant van het regiment Schaick en in 1747 generaal-majoor.
Bruinvis
