JOOSTEN (Henricus), dominicaan, volgens zijn kloosternaam: Alphonsus Maria. Geboren te Nijmegen 1 Dec. 1837, overl. 18 Dec. 1896; zijne ouders waren:
Henricus JoostenenPetronella Liebeton. 14 Nov. 1857 ontving hij het ordekleed in het klooster te Langenboom bij Mil, en 10 Aug. 1863 werd hij te Utrecht
priester gewijd. Reeds in 1864 werd hem het onderwijs in de wijsbegeerte in het studiehuis der orde te Huissen opgedragen, in 1868 het onderricht in de theologie. Van 1872 tot 1875 bekleedde hij het prioraat te Huissen, toen hij zich inscheepte voor de missie van Curagao. Negen jaar was hij hier met ijver werkzaam geweest, toen hij naar het vaderland terugkeerde en tot prior werd gekozen van het klooster te Nijmegen. Bij den dood van mgr. Reijnen, apostolisch vicarius van Curagao, viel de keus van een opvolger op P.
Joosten, die volkomen van den toestand der kolonie op de hoogte en bovendien bij allen zeer gezien was. 8 Dec. 1887 werd hij te Utrecht tot bisschop gewijd met den titel van bisschop van Marciana. In het verre Westen was de kerkvoogd door zijn zacht, beminnelijk karakter, gepaard aan een hoogepriesterlijken adel, door allen als een vader geëerd en bemind; en algemeen was de droefheid, toen hij tot herstel van zijn gezondheid naar het vaderland moest terugkeeren. Dat herstel mocht hij, ondanks alle menschelijke hulp, niet vinden, want voor zijne kwaal, de meest gevreesde onder de tropen, bestaat geene artsenij. Met held-haftig geduld en volkomen onderwerping doorstond hij het langdurige martelaarschap der melaatschheid, waarvan de dood hem verloste.
G.A. Meijer