NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Johan vi

betekenis & definitie

JOHAN (Johann)VI,de Oude, graaf van

Nassau-Dillenburg-Katzenelnbogen, geb. te Dillenburg 22 Nov. 1535, gest. aldaar 8 Oct. 1606, tweede zoon van Wilhelm, graaf van Nassau-Dillenburg, en Juliana, gravin van Stolberg-Wernigerode. Te Dillenburg opgevoed, erfde hij volgens het 15 Febr. 1545 te Brussel gesloten en 15 Nov. 1556 te Meurs bevestigde verdrag tusschen zijn vader en oudsten broeder bij zijns vaders dood (6 Oct. 1559) het grootste deel van diens nassausche goederen. Hij was een uitnemend bestuurder en tevens een ijverig lutheraan. Zijn broeder steunde hij krachtig in diens strijd in de Nederlanden met raad en daad, met name bij diens veldtochten in 1568 en 1572, die te Dillenburg werden voorbereid en waarvoor ook hij zware geldelijke verplichtingen op zich nam. Hij maakte Dillenburg tot het middelpunt van staatkundige en financieele betrekkingen ten dienste van het verzet der Nederlanders tegen Spanje en nam er de uit de Nederlanden geweken familie zijns broeders op gelijk vele andere nederlandsche vluchtelingen. Hier werd ook de veldtocht van zijn broeder graaf Lodewijk in 1574 voorbereid te midden van de grootste gevaren en met opoffering weder van groote geldsommen.

In 1572 tot het hem vroeger tegenstaande calvinisme bekeerd, wijdde hij zich weldra geheel aan de nederlandsche zaak en kwam (Aug. 1577) zelf naar de Nederlanden om zijn broeder terzijde te staan. Hier werd hij (22 Mei 1578) volgens de keuze der Gelderschen door den landvoogd, aartshertog Matthias, aangesteld tot stadhouder van Gelderland, in welk ambt hij belangrijke diensten bewees aan de zaak van het calvinisme, dat hij met kracht, met geweld zelfs, in Gelderland invoerde, en aan de staatkunde zijns broeders, te wiens behoeve hij de Unie van Utrecht met beleid tot stand wist te brengen (23 Jan. 1579). Van die Unie werd hij aanvankelijk de ‘directeur’, welke post echter weldra feitelijk ophield te bestaan. De dood zijner eerste vrouw (geh. 6 Juni 1559) Elisa-

beth, gravin van Leuchtenberg (6 Juli 1579), en de daardoor in Nassau ontstaande bezwaren van huiselijken en administratieven aard, niet minder de aanhoudende tegenwerking, met name der talrijke katholieken, in Gelderland en elders in het noorden, waar prins Willem hem tot zijn plaatsvervanger had willen maken, financieele en andere moeilijkheden, de voortdurende vorderingen van Parma's leger, de toenemende samenwerking van den Prins met den hertog van Anjou en hetfransche koningshuis, dat hij nooit vertrouwde, bewogen hem eindelijk in weerwil van 's Prinsen vertoogen naar Nassau terug te keeren (begin Juli 1580). Hij huwde (13 Sept.) met Kunigunde Jacoba, gravin van Paltz-Zimmern, dochter van keurvorst Friedrich III. Sedert bleef hij weerstand bieden aan alle pogingen zijns broeders om hem te bewegen weder terug te komen naar de Nederlanden, ofschoon hij er zijne zoons liet optreden. Hij bleef zijn broeder steunen met raad en daad, met waarschuwing voor dreigende gevaren en hulp in staatkundige zaken. Ook na diens dood (1584) toonde hij levendige belangstelling in het lot van Willems weduwe en kinderen en in de zaken der Nederlanden, terwijl hij herhaaldelijk aandrong op terugbetaling der aanzienlijke sommen door hem en de zijnen voorgeschoten, die hij op bijna ^ millioen caroli gulden begrootte. Met name als de toestand in de Nederlanden na 1590 verbetert, wijst hij op die verplichtingen der Staten-Generaal, waarvoor hij jaarlijks wel 2000 gulden rente missen moest, terwijl zijn steeds toenemend gezin (hij was na den dood zijner tweede vrouw (26 Jan. 1586)gehuwd(14Juni 1586)metJ ohanna,gravinvanSayn-Wittgenstein) en de onkosten van het bestuur en de verdediging van Nassau hem veel kostten. 31 Juli 1594 sloot hij met de Staten-Generaal over de schulden het Haagsche Accoord, dat de som op 645000 caroli guldens stelde, te betalen binnen 5 jaren, die evenwel tot 30 jaren uitgedijd zijn.

De onvermoeide en zeer protestantsch-gezinde vorst deed veel om samenwerking tusschen de Staten-Generaal en de duitsche vorsten te verkrijgen en de eensgezindheid onder de protestantsche duitsche vorsten tegenover het katholicisme te bevorderen, met name bij den inval der Spanjaarden op duitsch gebied in 1599, maar zijne brieven en memoriën werkten bij de lauwe gezindheid dier vorsten tot zijn diepe ergernis in dit opzicht weinig uit. Nog tot in zijn laatste levensjaar houdt hij niet op met deze pogingen, die echter bij zijn dood nog niet ver gevorderd waren. Hij heeft 24 kinderen gehad, van wie zijne zoons Wilhelm, Ludwig, Johann der Mittlere (die volgt), George, Philipp (zie dit deel), Ernst Casimir (kol. 833), Ludwig Günther (zie dit deel) en Johann Ludwig in staatschen dienst traden.

Zijn portret staat op de door W. de Geest geschilderde groep van de vier broeders van prins Willem, in het Rijksmuseum. Gegraveerd is het o.a. door Cr. de Passe. Verschillende portretten die als het zijne zijn uitgegeven, stellen niet hem voor, maar zijn zoon en kleinzoon van denzelfden naam.

Vele brieven en memoriën van hem in de 8 deelen der eerste en de eerste twee der tweede serie van Groen's Archives. Vgl. over zijn werk voor de Unie: P.L. Muller, De Unie van Utrecht (Utr. 1878) en P.J. Blok, Verspreide studiën I, 172 vlg.; over zijn financieele betrekkingen tot de Nederlanden C. Dönges, Wilhelm derSchweiger (Dillenb. 1909).

Blok

< >