NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Jacobs, joannes

betekenis & definitie

JACOBS (Joannes), geb. te Asten omstr. 1577, overl. te Brugge 31 Jan 1647, zoon van Jan en van Elisabeth van Bussel, neef van Gerardus Jacobs (1), en oom van Gerardus Jacobs (2), studeerde te Leuven en behaalde bij de promotie van 1595 de vierde plaats, werd professor in de wijsbegeerte, in de paedagogie de Valck te Leuven en in 1605 kanunnik van St. Donaes te Brugge Krachtens een privilegie der universiteit behield hij zijn kanunnikdij, toen hij in 1637 in de congregatie der Oratoren trad. Hij stichtte drie studiebeurzen en liet twee werken in druk achter: Compendium caeremoniarum (1621) en Festa propria Ecclesiae cathedralis S. Donatiani Brugensis (1638).

Zie: Schutjes, Gesch. v.h. bisdom 's Hertogenb. III en Paquot, Mémoires, i.v.

H.N. Ouwerling

< >