HACKE VAN MIJNDEN (Conrad Jan), zoon van den predikant Con rad Hacke, Duitschervan geboorte, en van Niesje van der Elst, geb. te Haarlem 11 Nov. 1814, overl. te Loosdrecht 8 Jan. 1873, werd in 1832 te Utrecht als theologisch student ingeschreven, maar ging aanstonds tot de faculteit der letteren over. Zijne studiën door ziekte en een langdurige buitenlandsche reis vertraagd zijnde, promoveerde hij in 1840 te Utrecht op proefschrift De Bessarione. Sinds dien wijdde hij zich geheel aan de litteratuur: bepaaldelijk maakte hij studie van Dante, verder van Petrarca, Tasso en Ariosto. Ook hield hij zich bezig met de studie over de provengaalsche litteratuur en in verschillende voordrachten door hem te Haarlem en elders gehouden, droeg hij door hem uit het provengaalsch vertaalde gedichten voor; een dier vertaalde gedichten: Sirvente (krijgszang) van Guillaume de St. Gregory, vindt men opgenomen in het Letterk. Maandschrift van 1845, 57.
In 1860 had hij kennis gemaakt met den italiaanschen letterkundige en krijgsman C.A. Vecchi (kolonel-adjudant van Garibaldi), wiens geschrift Garibaldie Caprera hij voor een weldadig doel in fransche vertaling uitgaf; een hollandsche vertaling van genoemd werk (1861), werd door hem aan zijn vriend Schneevoogt opgedragen, maar verscheen niet in den handel. Een enkele maal zagen door hem vertaalde werken het licht, zoo: Hetdagboek van Frederika Bremer (Haarlem, 1844).
Sinds 13 Mrt. 1845, toen hij huwde met jonkvr. Janna Catharina Suzanna Elias, was hij te Loosdrecht gevestigd, in later jaren bracht hij den winter in Amsterdam door.
Van zijne vertaling der Divina Commedia was in het Letterk. Maandschr. van 1845 (176 v.) eene proeve verschenen: Francesca da Rimini. Hij voltooide zijne Dante-studiën door in 1867 de Hel, in 1870 het Vagevuur en in 1873 hetParadijs in druk te doen verschijnen (Haarlem, Kruseman, niet in den handel.) Dit laatste werk, vermeerderd met eenige aanteekeningen van Mr. G.v. Tienhoven en Dr. J.J. Kreenen en geïllustreerd door Doré verscheen na H's dood.
Naast zijne liefde voor de letterkundige kunst, toonde H. zich een groot bewonderaar van beeldende- en toonkunst. Verschillende onderscheidingen vielen hem te beurt, o.a. het eerelidmaatschap der ‘Deutsche Dante-Gesellschaft’.
Zie: Levensb. Letterkunde 1873,113 v.; Ned. Spectator 1873, 98 v.; Riv. Europea 1873, 46.
Van de hand zijner echtgenoote verscheen in druk: Godsdienstige Overdenkingen (Amst. 1868, niet in den handel).
Gewin