NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Gruterus, isaac

betekenis & definitie

GRUTERUS (Isaac), ged. te Middelburg 27 Oct. 1610, gest. te Rotterdam Sept. of Oct. 1680, met zijn tweelingbroeder Abraham oudste zoon van Petrus Gr. en Elisabeth van de Vivere (kol. 508), verbleef in 1628 en volgende jaren bij zijn vader te Amsterdam, waar hij in 1631 aan een school werkzaam was, vertoefde ook een halfjaar te Parijs, waar hij met verschillende geleerden kennismaakte en werd 11 Febr. 1633 te Leiden ingeschreven als stud. jur. Behalve met den begunstiger der familie, Const. Huygens (zie bij zijn vader) stond hij in correspondentie met zijn vader, zijn broeder Jacob, Adr. Veth en Joh. Cabiljau, welke brieven gedrukt zijn in zijns vaders tweede briefverzameling (Amst. 1629) en Justus Ryckwaert (brieven dd. 23 Mrt. 1633 en 31 Mrt. 1635 te Oxford, Bodleian libr.). Van Amsterdam dong hij naar de conrectorsplaats aan de latijnsche school te Middelburg, waarin hij 18 Apr. 1633 is aangesteld onder het rectoraat van Joh. Wilmerdonck. Hij schreef hier een latijnsch gedicht onder het portret van den overleden rector Gilles Burs (Zelandia ill. I (Midd. 1879) 280), was bevriend met Is. Beeckman en Jac. Lansbergen (II kol. 773) over wie hij spreekt in een brief dd. 8 Aug. 1634 aan Gassend te Parijs (Gassendi OperaVI (Lyon 1658) 423-24), stond in briefwisseling met M. Vossius (4 Juli 1635, Amst. bibl. rem. gem.), schreef verder nederlandsche lofverzen op A.M. Schuurman in Beverwijk, Uitnementheytdes vr. gesl. (Dordr. 1639), vóórin Joh. de Brune de jonge, Veirsjes (Amst. 1639) en latijnsche gedichten op den slag bij Duins (21 Oct. 1639), vóórin Petri Strateni Venus Zelanda (Hag. Com. 1641) enArturi Jonstoni Scoti, Poemata (Midd. 1642). Als gevolg van het onderzoek eener commissie tot redres der school, geraakte hij in 1640 buiten functie met twee collega's (Voegler, Gesch. van het middelburgsch gymnasium II (ald. 1894) 93-98), vertoefde nog eenigen tijd te Middelburg, maar liet zich ten vervolge van zijn onderbroken studie in de rechten in 1643 te Utrecht inschrijven, tegelijk met zijn broeder Jacob enRemigius Gr.In1644 of 1645 werd hij in den Haag lector bij den advocaat-fiskaal van Holland en griffier der Staten-Generaal, Dirck Graswinckel (uit den Haag richtte hij bij brieven aan Is. Vossius dd. 7 Apr. een 11 Sept. 1645, aan M. Vossius 11 Apr. en 24 Juni 1645 (Amst. bibl. rem. gem.), terwijl een dd. 19 Sept. 1645 aan zijn broeder Jacob, gedrukt vóórin Huygens Korenbloemen (ed. 1655), is gedagteekend uit Graswinckel's huis). Daarna misschien eenigen tijd ambulant (brieven dd. Amsterdam 4 Mei en 21 Mei 1647 en Dordrecht 5 Oct. 1647 en 17 Jan. 1648 aan Is. Vossius te Amsterdam (Bibl. Rem. gem.), woonde hij 1 Febr. 1648 in den Haag bij Ant. Vivien (brief in G.J. Vossii Epp. I (Aug. Vind. 1691) 506-7) en stond verder op vriendschappelijken voet met Jacob Cats, G.J. Vossius (brieven dd. 11 Apr. 1645, 10 Mei en 31 Aug. 1647 op Br. Museum, Harleian ms. 1072), Barlaeus en Colvius (brieven aan beiden op leidsche univ. bibl.) en A.M. Schuurman, in wier werken (ed. 1648) ookeenige gedichten van hem zijn opgenomen. Uit den Haag schreef hij nog aan Is. Vossius 19 Apr. 1652 (Amst. Bibl. Rem. gem.), doch kort daarop schijnt hij vertrokken te zijn als rector naar Maastricht, vanwaar hij 6 Jan. 1653 een brief dagteekende aan Nic. Reigersberch (Cat lettres autogr, vente Fred.

Muller (Amst. 1882) no. 315) en 27 Mrt. 1654 een aan Is. Vossius (Amst. Bibl. Rem. gem.). Later werd hij rector der latijnsche school te Nijmegen (Kan, Het 325-jarig bestaan derapostol. school te Nijm. (Utr. 1869) 9, 36, 37) welke functie hij vervulde tot Mei 1661, in welken tijd zijn vriendschap met M. Casaubon blijkt (vier brieven aan dezen 31 Mei 1652 - 10 Oct. 1662 op Br. Mus. State-papers, Burn. 369) en die met J. Oudaan dagteekent (21 Aug. 1660, 7 Nov. 1668, 14 Apr. 1672 en 16 Apr. 1673 te Amst., Bibl. Rem. gem.). Als opvolger van Abr. Beeckman trok hij Mei 1661 als rector der latijnsche school naar Rotterdam (Kan, Gesch. van het erasmiaansch gymn. (Rott. 1884)41,42) waar hij St. Lubienitzki waarnemingen leverde voor diens groot werk over kometen (Huygens, Oeuvres complètes VI (La Haye 1895) III) en, behalve steeds met Const. Huygens (verscheidene brieven aan dezen ter bibl. leidsche acad. en Kon. Ac. te Amst.; zie ook Kan a.w. 139-140 en de Briefwisseling van Const. Huygens ed. Worp), met Is. Vossius (16 Apr., 17 Apr. 1666; 6 Apr. 1667; 20 Apr. 1668; 29 Mei 1676, 17 Febr. 1678 te Amst. Bibl. Rem. gem.) Chr. Hartsoecker (Rotterdam, Bibl. Rem. gem.), Ger. Brandt (1669 en 1673 ibid. en ook ter leidsche univ. bibl.), P.D. Huet en Nic. Heinsius (beiden te Leiden) en Nic. Blancardus (Burman, Sylloge epp. II (Lugd. Bat. 1723) 639). Bij zijne weduwe Johanna van den Heuvel liet Gr., zoover bekend, drie kinderen na: Lysbeth, geb. te Rotterdam 29 Mrt. 1663; Pieter Gr., geb. 13 Nov. 1670, ingeschreven te Leiden als stud. jur. 6 Sept. 1687, beëedigd als advocaat voor het Hof van Holland 8 Nov. 1691, en Sara Gr., geb. 31 Juli 1674. Op letterkundig gebied gaf hij, met eene editie van Tacitus eene latijnsche vertaling van de aanteekeningen van Henry Savillop dien schrijver (Amst. 1649), maar bemoeide zich ook met natuurkunde en philosophie. Uit de bibliotheek van den engelschen resident in den Haag, William Boswell, gaf hij met opdracht en voorrede uit een posthuum werk van William Gilbert (1540-1603) de Mundo nostro sublunari philosophia (Amst. 1651), waarin een philosophisch stelsel tegenover dat van Aristoteles wordt gesteld. Evenals zijn broeder Jacob groot bewonderaar van Fr. Bacon, die bij zijn overlijden een aantal zijner handschriften in Boswell's handen had gesteld, vertaalde hij daarvan uit het engelsch een twintigtal kleinere geschriften, vervolledigde ze, geïnspireerd door gesprekken met Boswell, en gaf ze, met opdracht dd. den Haag 26 Nov. 1653 aan den middelburgschen geneesheer Petrus Burs, uit als: Fr. Baconi de Verulamio Scripta in naturali et universali philosophia (Amst. 1653). Ook bewerkte hij, na den dood van zijn broeder, een nieuwen druk van diens in 1648 verschenen vertaling van Baco's Sylva Sylvarum (Amst. 1661), evenals het eerste geschrift later opgenomen in Bacon's Opera omnia T. III en IV (Amst. 1685, 1730). Op het eind van zijn leven trachtte hij ook nog de uitgave te verwezenlijken van een Sylloge epp. quas Hugo Grotius scripsit ad Belgas, Germanos etc., waarvoor hij vele bouwstoffen had verzameld. (Burman, Sylloge epp. V (Lugd. Bat. 1723) 131).

Zijn zinspreuk was: AièvagiaTeuav (Hom. II., z, 208).

de Waard

< >