NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Groenier, abraham

betekenis & definitie

GROENIER (Abraham), verdienstelijk leeraar bij het M.O., 2 Mei 1843 te Winschoten geb. en 31 Mei 1907 te Utrecht overl. Hij bezocht de lagere school en het gymnasium zijner geboorteplaats en verwierf zich daarna door eigen studie niet alleen verschillende akten voor het lager en meer uitgebreid lager, maar ook voor het middelbaar onderwijs: in 1866 n.l. die voor aardrijkskunde en reeds in 't volgend jaar die voor geschiedenis. Toch was hij, om in eigen levensonderhoud te voorzien, van zijn 18de jaar af voortdurend practisch werkzaam: als secondant op instituten te Rhenen, Arnhem en Rhedersteeg, als gouverneur bij de familie Brants op den huize ‘Wildenborch’ bij Vorden, als leeraar aan het progymnasium te Groningen (1864-66) en als secondant op de kostschool van W.A. Elberts te Zwolle (1866-67). Uit laatstgenoemde betrekking werd Groeniertot leeraar a.d. Rijks hoogere burgerschool te Alkmaar benoemd (1867-77); daarna was hij werkzaam aan de R.H.B. te Utrecht. Met ingang van 1 Jan. 1906 werd hij gepensionneerd. Als practisch gevormd docent gaf Groenier slechts: Leiddraad bij het Onderwijs in de aardrijkskunde van Nederland (1871) en Tijdtafel der Vaderlandsche geschiedenis, bewerkt naar die van Best (1876; 4de dr. 1900).

Zuidema

< >