GODSCHALK (Adrianus), geb. te den Dungen 1 Aug. 1819, overl. te 's Hertogenbosch 3 Jan. 1892. Na in zijne geboorteplaats de lagere scholen gevolgd te hebben, deed hij zijne verdere studiën aan het seminarie van het bisdom van 's
Hertogenbosch. 22 Sept. 1843 werd hij professor in de wijsbegeerte, terwijl hij intusschen de lessen volgde in de godgeleerdheid. 29 Juli 1846 volgde zijne benoeming tot kapelaan te Eindhoven, van waar hij in 1850 wederom als professor naar het seminarie terugkeerde. Hier bleef hij tot 1868 deze betrekking waarnemen, toen hij tot vice-praeses van het seminarie benoemd werd, waarop 16 Jan. 1870 zijne aanstelling tot kanunnik theologaalvan het kathedraal kapittel volgde. 17 Aug. 1877 werd Godschalk tot bisschop van Imeria ‘in partibus infidelium’ gewijd,
en tegelijk tot ‘adjutor’ van den eersten bisschop van 's Hertogenbosch, mgr. J. Zwijsen benoemd. 14 Oct. d.a.v. ontving hij de bisschoppelijke wijding in de kapel van het seminarie te Haaren. Na den dood van mgr. J. Zwijsen trad Godschalk als kaputilaar-vicaris op, en zag weldra zijne benoeming volgen tot bisschop van 's Hertogenbosch, in welke betrekking hij 8 Jan. 1878 officieel optrad.
Hij was de tweede bisschop van den Bosch sedert het herstel der bisschoppelijke hierarchie in Nederland (1853). Hij bevorderde het herstel zijner vervallen kathedraal; zijn stoffelijk overschot rust in den grafkelder van het kerkhof te Orthen ('s Hertogenbosch). Een koperen gedenkplaat is in de St. Annakapel der kathedraal aangebracht. P.J. Arendzen heeft zijn portret geëtst.
Zie: Kath. Illustratie XI, 242.
Smits