GEER (Barthold Reinier baron de), zoon van Barthold de Geer, heer van Jutphaas en Jacoba Gijsberta Beatrix van Vianen, geb. te Utrecht 22 Mei 1791, ongehuwd overl. te Jutphaas 1 Mei 1840; student in de theologie te Utrecht 9 Sept. 1809 en aldaar tot Dr. theologiae gepromoveerd 12 Maart 1816 op een diss. De Bileamo ejusque historia et vaticiniis. Te voren had hij als luitenant bij een compagnie studenten den veldtocht van 1815 medegemaakt. Hij werd predikant te Lienden 1817, te Vreeland 1822, en professor te Franeker 1825, waar hij 7 Juni 1826 zijn Oratio de theologia nostra aetate in Belgio feliciter exculta (gedr. in de AnnalesAcad. Gron. 1826/7) hield. Hij doceerde kerkgeschiedenis, hermeneutiek en theologia naturalis en was in het academiejaar 1828/29 rector.
In 1818 had hij een prijsvraag, uitgeschreven door ‘het Gezelschap Bijbelvrienden’, beantwoord, n.l. een Handleiding tothet wel en vruchtbaarlezen van den Bijbel (Gron. 1818; 2e druk, met het antwoord van W.G. Reddingius, Delft 1824). Ook beantwoordde hij 2 prijsvragen van het Haagsch Genootschap: Over de geloofs- en zedeleer in de brieven van Paulus aan de Corinthiërs (1826) en Over het zedelijk karakter der Hervormers in de XV Ie eeuw enz. (1831).
Wegens een ernstige oogziekte moest hij in en na 1833 herhaaldelijk verlof nemen en ten slotte ontslag vragen, dat hem 17 April 1839 verleend werd.
Zie: Konst- en Letterbode 1840, I, 324, 325; II, 298, 299; Glasius, Godgel. Nederland I, 502; III, 657; Boeles, Frieslands Hoogeschool II, 773; Nederl. Adelsboek 1909, 130.
Molhuysen