FREDERIKI, of Frideric, bisschop van Utrecht (circa 820-835), geb. te Sexbierum, uit Adelbrik van Adelen en de vrome Conovella, die eene kleindochter heet van den Friezenkoning Radboud.
Nog een tengere knaap, werd hij door zijne ouders toevertrouwd aan bisschop Ricfrid, die hem in Utrecht's stiftschool opleidde tot deugd en wetenschap, hem de h. wijdingen gaf en gaarne zijn opvolger in hem zag. Volgens de overlevering werd Frederik, op aandrang van Lodewijk den Vrome, na Ricfrid's dood door de ‘seniores’ tot bisschop van Utrecht gekozen; doch het jaar der keuze blijkt nergens. Te Mainz, of misschien te Nijmegen, zou de keizer hem den herdersstaf overhandigd hebben. Met zekerheid komt bisschop Frederik het eerst voor 7 Febr. 828, wanneer op zijn verzoek, dooreen krijgsman Geroward, de zoogenaamde Bisschopswijk bij Emmerik aan de utrechtsche kerk geschonken wordt. Ook kreeg hij 26 Dec. 834 van Ovo en andere leeken eenige goederen bij Oosterbeek ten geschenke. In Juni 829 ontmoeten wij hem op eene synode te Mainz, waar de zaak van een monnik Godescalcus onderzocht moest worden. Omstreeks 834 ontving hij een brief van den geleerden abt Rhabanus van Fulda, die hem eene verhandeling over het boek Josuah zond, tevens een traktaat over het Matthaeus-Evangelie ten geschenke liet, daarbij uiting gaf aan zijn groote vereering voor bisschop Frederik en ook een uitvoerig lofdicht op hem maakte.
Volgens zijn biograaf en bewonderaar Odbertus, die evenwel leefde in het begin der elfde eeuw en slechts de in Utrecht bewaarde overlevering weergaf, muntte Frederik steeds uit door grooten zielenijver. Reeds spoedig na zijne bisschopswijding ijverde hij op Walcheren, door middel van het sendgericht, tegen bloedschendige huwelijken en andere overblijfselen van het heidendom. In Friesland trad hij krachtig op tegen kettersche dwalingen, aan Arius en Sabellius ontleend, waarbij Sint Odulpus, die te Stavoren achterbleef, hem ter zijde stond. Daar stelde hij ook een Drievuldigheidsformulier op, met een toepasselijk gebed, dat langen tijd onder het volk nog diende ter bezwering van de ‘witte wiven’. Door het gansche bisdom hield Frederik telkens visitatie-reizen. Lodewijk den Vrome vermaande hij streng wegens het wangedrag van diens gemalin Judith. Te betwijfelen schijnt echter, of hij ook
tegen het bloedschendig karakter van 's keizers huwelijk zou hebben geijverd, daar Judith wel geen nicht van Lodewijk was. Standvastig en eenparig gaat
nochtans het verhaal, dat de keizerin zich op den boeteprediker heeft willen wreken en daarom moordenaars op hem afstuurde. Op een vroegen morgen (waarschijnlijk 18 Juli) overvielen zij den eenzamen bisschop bij het hoogaltaar van Oudmunster, waar hij zooeven de Mis had opgedragen; met lange messen doorstaken zij hem, maar vonden nog gelegenheid om te vluchten. Frederik gaf, omringd door het weenende volk, eenige uren later den geest, nadat hij met stervende lippen de invallen der Noormannen had voorspeld.
In welk jaar hij aldus stierf, is onzeker. De meeste schrijvers noemen het jaar 838; maar dan blijkt 18 Juli als sterfdag onmogelijk. Tot 835 zou men wel kunnen teruggaan, mits blijvende tusschen 26 Dec. 834 en 23 Maart 838. De begra fenis geschiedde zeer plechtig in de crypte van Oudmunster. Een kostbaar graf werd daar opgericht, dat in de middeleeuwen bijzonder werd vereerd, ook om de vele wonderen, die men aan Frederik's voorspraak toeschreef. In 1362 liet het kapittel het graf vernieuwen, het hoofd uit de tombe nemen en dit in een zilveren schrijn plaatsen, dat op de hoogfeesten plechtig werd uitgesteld.
Na den beeldenstorm van 1580 lieten de kapittelheeren Frederik's gebeente stil naar een ongenoemd en nog altoos onbekend schuiloord overbrengen. Maar het zilveren schrijn, dat zijn schedel borg, werd in 1673 in beslag genomen door de Franschen en niet lang daarna door de kanunniken teruggekocht. Ten huize van H.F. van Heussen en naderhand in de kerk der O.K. Klerezij te Leiden bleef dit kunstwerk van den utrechtschen goudsmid Elias Scerpswert zorgvuldig bewaard, tot het einde der vorige eeuw, toen het in eigendom aan het Rijksmuseum overging.
Als martelaar en heilige genoot bisschop Frederik vanouds een groote vereering. Zijn feestdag wordt gevierd op 18 Juli. De parochiekerken te Slooten en te Steggerda in Friesland zijn hem toegewijd. Doch ook afgezien van dezen cultus verdient zijn edele figuur oprechten eerbied. Tot de beschaving van ons vaderland droeg Frederik, door zijn woord en voorbeeld, ten zeerste bij. Moll roemde hem terecht als ‘een der meest wetenschappelijk gevormde geestelijken der friesche Kerk’.
Zie: Acta Sanctorum 18 Julii; J. de Beka, Chronicon (Ultraj. 1643) 23; W. Heda, Historia 49; Batavia sacra (1714) I, 98; Monum. Germ. hist., SS. XV, 345; W. Moll, Kerkgeschiedenis van Nederland vóór de Hervorming I (1864) 259 en 373; ArchiefAartsbisdom UtrechtXX (1893) 1 en 259; XXIV (1897) 138; J.A.F. Kronenburg, Neerland's heiligen in de middeleeuwen (Amst. 1899) 1,14; H.J.A. Coppens, Algemeen overzicht der kerkgeschiedenis van Noord-Nederland (Utrecht 1902) 85; Nederlandsch Archievenblad XX (1911) 29.
Brom