FRANCKEN (Walraven Azoon), geboren te Doetinchem 4 Sept. 1822, overleden 16 Jan. 1894, zoon van Ahasueros F. (kol. 412) en Catharina Geertruida van Rossem. Hij ging te Utrecht ter latijnsche school, en volgde er de lessen der hoogleeraren in de letterkundige en theologische faculteit. 1 Juni 1844 werd hij predikant aan de Vuursche, vanwaar hij vierjaren later vertrok naar Waddingsveen, om reeds na twee jaren te Rotterdam te worden beroepen, waar hij tot 1888 werkzaam bleef, om die stad na zijn emeritaat met Utrecht te verwisselen. Na eerst gehuwd te zijn geweest met zijne nicht Alida Geertruida van Rossem, overl. 1859, hertrouwde hij in 1862 met mej. M.Wynaendts, twee jaren na dien overleden.
Francken behoorde tot de evangelische richting en was in 1867 medeoprichter van het tijdschrift Geloofen Vrijheid, hetwelk zes jaren bestond naast het door de groningsche hoogleeraren van Oordt, Hofstede de Groot en Pareau in het leven geroepen tijdschrift Waarheid in liefde, en thans nog het orgaan van genoemde richting is. Eveneens redigeerde hij het tijdschrift Licht, liefde, leven, van 1854-1859. Ook schreef hij het Levensbericht van zijn collega van der Pot in 1891.
Had van Koetsveld de inaugureele oratie van Opzoomer over De wijsbegeerte den mensch metzichzelfverzoenende in drie leerredenen, onder den titel: Het geloofden mensch metzichzelfverzoenende bestreden, Francken gordde zich in 1849 tegen de voorlezingen van Opzoomer over Het wezen der deugd aan, door zijn: Het wezen der deugd volgens het evangelie. Nevens zijne uit homiletisch oogpunt geprezen leerredenen gaf Francken menige bijdrage, vooral in Geloofen Vrijheid, het laatst een artikel over Boëthius. In een bundel Uitde verstrooiing saamgebracht zijn vele zijner pennevruchten verzameld. Daarnevens staat zijn: Bijwerk, op hetgebied van kunsten geschiedenis. Na een bezoek aan Dillenburg gaf hij eene uitgewerkte beschrijving van deze geboorteplaats van prins Willem, terwijl aan zijn krachtig optreden de medewerking van het nederlandsche volk aan de oprichting van het gedenkteeken aldaar vooral te danken is. Zijne onderzoekingen te dier plaatse gaven weder aanleiding tot de studie over De moeder van P.P. Rubens.
In 1886 bij gelegenheid van het 250-jarig bestaan der utrechtsche hoogeschool werd hij honoris causa doctor theologiae. Aan den Senaat wijdde hij zijne studie over De getuigenis van Jezus omtrent God.
Met grooten ijver heeft hij zich steeds gewijd aan de zending, ook als hoofdbestuurder van het Ned. Zendelinggenootschap. Het Zeemanshuis te Rotterdam heeft mede aan zijn optreden veel te danken.
Zie: J.Craandijk in Levensb. Letterk. 1894, 218, en de daargenoemde litteratuur over Francken.
Herderscheê