FEITKEMA (Suffridus Pauli of Sjoerd Paulus), bijgenaamd Hegius (d.i. geb. te of afkomstig van Heeg in Friesland), ook aangeduid als Suffridus Pauli, was in 1566 nog pastoor-vicaris te Heeg. Na zijne vlucht in 1567 naar Emden, is hij 23 Sept. 1578 daar geëxamineerd en heeft hij te Midlum in Reiderland gestaan.
Hierna stond hij te den Hoorn op Texel (1573-1577), te Oosthuizen, te Midsland op Terschelling en te Grootebroek (1577-1580). Daarna naar Friesland ontboden door bemiddeling van O. Swalue, werd hij eerst aangesteld om Feiwerderadeel mede te bedienen, zoolang daar gebrek aan predikanten was. Hij woonde vrij zeker te Ferwerd en predikte in verschillende omgelegen dorpen (Hallum en Marrum). In 1582 vestigde hij zich te Jorwerd als predikant van Baarderadeel; 16 Sept. 1582 beroepen naar Heeg, kwam hij daar in 1583. Voorts na Oct. 1586 te Tjummarum, in 1590 te Makkum en vóór 1599 te Arum, waar hij waarschijnlijk gest. is. Op de Friesche Synode was hij scriba, maar op die van 1586 kwamen reeds ernstige klachten tegen hem in, die allerlei kerkelijke straffen ten gevolge hadden. De Synode van Apr. 1587 te Sneek oordeelde over hem zeer ongunstig.
Zie: T.A. Romein, Naaml. derpred. in Friesl. (Leeuw. 1886) 111,114,169,216, 296,325, 372; S.D. van Veen, Aanvullingen35; J. Reitsma, Oostergo (Leeuw. 1888) 60, aant. 4, 84, aant. 1,267, aant. 1; Reitsma en van Veen, ActaVI, 14, 17, 31,24, 27, 30 v., 45; Veeris en de Pauw, Vern. Kerkel. Alphabeth (Enkh. 1750) 199; J. Reitsma, Honderd jaren uit de gesch. der herv. in Friesl. (Leeuw. 1876) 204, aant. 2, 205, aant. 1; E.J.
Diest Lorgion, Gesch. v.d. herv. in Friesl. (Leeuw. 1842) 131; Kerkel. Handboek 1908, Bijl., 115,123,130,135,144; 1911, 140, 154, 156, 161, 167, 188; H. Schokking, Leertucht(Amst. 1902) 38, 95.
Knipscheer