ECREVISSE (Pieter), romanschrijver, geb. 3 Juni 1804 te Obbicht (L.), overl. 16 Dec. 1879 te Eecloo (Vlaanderen), zoon van Herman Frans Damien E., papierfabrikant te Obbicht en Maria Geertr. Claessens.
Toen hij driejaren oud was, werden de drie achtervingers zijner rechterhand verpletterd door een stamphamer der fabriek, wat zijne moeder aanleiding gaf om hem grondig te laten onderrichten, daar hij met handwerk zijn brood niet zou kunnen verdienen. In 1816 ging hij de lessen bijwonen der kostschool van den pastoor van Grevenbicht, Stanislas van Cooth. In 1820 werd hij leeraar aan de kostschool in de oude abdij van Godsdal te Charneux, en in 1827, na opheffing dier school, aan de kostschool van Oudemans te Amsterdam, waar hij in ‘Felix Meritis’ de lessen bijwoonde in de mathesis, en proefondervindelijke natuur-, wis- en scheikunde. In 1830 ging hij aan de universiteit te Leuven in de rechten studeeren en werd 1833 I.U. doctor. Hij vestigde zich te Sittard, huwde daar met Hubertine Burgers, werd lid van den raad, gaf er les in het collegie van den eerw. heer Kallen in handelszaken en geschiedenis. 3 Juni 1839 werd hij vrederechter te Eecloo, in 1845 door het kanton Eecloo gekozen in den provincie-raad van Vlaanderen en bleef lid tot 1848, toen de wet op de onvereenigbaarheid hem uitsloot. Hij was de eerste, die in den provincie-raad in het Vlaamsch het woord voerde. In dat jaar werd hij lid van den raad der stad Eecloo en bleef dit tot in 1860. In 1848 stichtte hij den Eecloonaar en hielp al in 1841 te Brussel met Delaet, Conscience, J. van de Velde en Sleekx het dagblad Vlaamsch België stichten. In 1841-1843 verschenen zijne eerste romans: De drossaert Clerckx, De Bokkenrijders; De verwoesting van Maastricht van 1579, die in Limburg spelen en in 1858 HetMeiliefvan Geleen
Zijne verdere romans vindt men vermeld in: J. Habets, Levensber. van Pieter Ecrevisse in Publ. de Limbourg XVI, 516-520.
Flament