CUSA (Nicolaas van), Cusanus, geb. te Cues aan de Moezel in de nabijheid van Trier in het begin van 1401, gest. te Todi 11 Aug. 1464. Zijn eigenlijke familienaam is Krebs; zijn vader was een welgesteld schipper.
Zoo goed als algemeen wordt aangenomen, dat Nicolaas zijn eerste opleiding ontving bij de Broeders van het Gemeene Leven te Deventer. Na een kort verblijf aan de universiteit van Heidelberg, zette hij zijn studies voort aan de universiteit van Padua, waar hij in 1423 tot doctor in het kerkelijk recht promoveerde. In 1425 is hij ingeschreven bij de universteit van Keulen; of hij daar of elders zijn theologische studies maakte en priester werd, is niet bekend. In 1430 wordt hij genoemd als deken van St. Florentius te Coblenz. Achtereenvolgens kwam hij in het bezit van verschillende beneficies, o.a. werd hij 12 Febr. 1433 domheer van Utrecht.
Zijn meer openbare werkzaamheid begint echter op het 21 Juli 1431 te Basel geopende concilie, waar hij vruchtbaar werkte voor de bekeering van Boheme en een voorstel indiende tot verbetering van den kalender, waar men echter niet op inging. Van groote beteekenis op het concilie waren zijn boeken de Concordantia catholica en de Auctoritatepraesidendiin concilio generali, waarin hij het standpunt, dat het concilie tegenover den Paus had ingenomen, tracht te rechtvaardigen door de verdediging van de toenmaals bij velen heerschende meening, dat een algemeen concilie staat boven den paus. Tot deze meening was hij gekomen, wijl hij hoopte, dat dit concilie eindelijk de lang verwachte kerkelijke hervorming zou brengen. Toen echter meer en meer bleek, dat de meerderheid van het concilie op een schisma aanstuurde, schaarde Nicolaas zich met vele anderen aan de zijde des pausen en verliet Basel. In opdracht van de minderheid van het concilie en van paus Eugenius IV begaf hij zich in Aug. 1437 naar ConstantinopeI. Het gelukte hem de Grieken te winnen voorde zaak der hereeniging, welke later op het concilie van Florence tot stand kwam. Hij zelf nam aan dat concilie geen deel.
Gedurende de jaren 1438-1448 trad Nicolaas op verschillende rijksdagen te Neurenberg, Mainz en Frankfort op als de verdediger van paus Eugenius tegenover het te Basel onwettig bijeengebleven concilie en den tegen-paus Felix V. Krachtig gesteund door Joannes Carvajal en later ook door Aeneas Sylvius Piccolomini had hij de voldoening in 1448 het concordaat van Weenen tot stand te zien komen, waarbij Duitschland zich met den wettigen paus vereenigde en een einde kwam aan het schisma van Basel. Ook aan het fransche hof was hij intusschen werkzaam geweest voor de zaak des pausen. Tot belooning voor zijn diensten werd hij datzelfde jaar door paus Nicolaas V benoemd tot kardinaal met den titel van S. Petri in Vinculis. In den strijd tusschen den bisschop van Utrecht, Rudolf van Diepholt en diens mededinger Walraven van Meurs trad Nicolaas namens den Paus als bemiddelaar op en bewerkte, dat Walraven ten slotte afstand deed van zijn aanspraken op den utrechtschen zetel.
Of hij toen de Nederlanden bezocht is niet zeker. In 1449 en volgen de jaren trad hij op als mede-executeur, om ten behoeve van Walraven een schatting vast te stellen en in te vorderen van alle geestelijke personen en instellingen in het utrechtsche bisdom.
23 Mrt. 1450 werd Nicolaas door den paus benoemd tot bisschop van Brixen in Tirol; daar echter het domkapittel reeds zelf een anderen bisschop had gekozen, kon hij pas geruimen tijd later zijn bisdom in het bezit nemen. 29 Dec. 1450 werd hij benoemd tot pauselijk legaat voor geheel Duitschland om daar te werken voor het herstel der kerkelijke eenheid en tucht en voor de hervorming van clerus, volk en kloosters, alsmede om den grooten jubilé-aflaat te prediken. De reis werd aanvaard 31 Dec. 1450. Na een zegenrijke werkzaamheid van een halfjaar in Oostenrijk en Duitschland kwam hij in Aug. 1451 te Deventer. Van hier begaf hij zich naar de kloosters van Diepenveen en Windesheim en bezocht verder de steden Zwolle en het klooster Bethlehem aldaar, Kampen, Utrecht (tweemaal), Amsterdam. Haarlem, Leiden, de abdijen van Egmond en Rijnsburg, alsmede Arnhem, Nijmegen en Roermond. Zonder zich de noodige rustte gunnen volbracht hij deze reis in een paar maanden tijds; op meerdere plaatsen preekte hij voor het volk, bestreed misbruiken en bijgeloovige praktijken en werkte onverpoosd voor de hervorming van kloosters en geestelijken, waarvoor hij zeer heilzame voorschriften gaf. De groote jubilé-aflaat werd verleend aan Arnhem, Zutphen, Nijmegen en eerst later aan Amsterdam, Haarlem, Leiden, Delft, Dordrecht en Bolsward. De hervormingsmaatregelen hadden echter geen duurzame gevolgen, deels wegens den onwil der betrokken personen, deels door de inmenging der wereldlijke macht. Van de Nederlanden uit zette Nicolaas zijn hervormingswerk in Duitschland voort en bekroonde het meteen provinciaal-concilie te Keulen, 23 Febr. 1452. Van Keulen uit bracht hij ook een bezoek aan Maastricht. De poging, welke hij tijdens zijn reis in opdracht van den Paus gedaan had, om vrede te stichten tusschen Frankrijk en Engeland, mis-
lukte. 10 Apr. 1452 in zijn bisdom teruggekeerd, begon hij aanstonds met de hoognoodige hervormingsmaatregelen. Hierdoor geraakte hij echter in een heftigen strijd met hertog Sigismund van Tirol, welke zoo hoog liep, dat hij door den hertog werd gevangen genomen en eerst na een afgedwongen verdrag wederom vrijgelaten. Nicolaas begaf zich daarop naar Rome om bij den paus recht te zoeken. Hij mocht echter het einde van den strijd niet beleven; op weg naar Livorno, waar hij op last van paus Pius II het uitvaren van de genueesche vloot tegen de Turken moest bespoedigen, werd hij te Todi in Umbrië ernstig ziek en overleed aldaar 11 Aug. 1464. Hij werd begraven in zijn titelkerk van St. Pieters Banden te Rome, terwijl zijn hart werd overgebracht naar Cues, waar het voor het hoogaltaar der Gasthuis-kerk werd bijgezet.
Reeds tijdens zijn leven had Nicolaas te zamen met zijn zuster Clara en zijn broeder Joannes het groote gasthuis te Cues gesticht, dat thans nog bestaat en daarvoor de bezittingen door hunne ouders nagelaten geschonken. Bij testament bestemde hij een som van 4800 rijnl. guldens voor de stichting van een studiehuis te Deventer, waarin 20 behoeftige studenten van de kapittelschool aldaar kosteloos konden worden opgenomen, de z.g. Bursa Cusana (waaraan de herinnering nog voortbestaat in den naam der steeg, waar het gevestigd was, de Bursensteeg); 17 studenten werden hiervoor aangewezen door den rector van het gasthuis te Cues, die ook den rector der Bursa benoemde; de overige drie werden door den magistraat van Deventer uit de kinderen der burgerij gekozen.
Nicolaas was ondanks zijn veel bewogen leven een man van groote wetenschap. Zijn kennis van talen was voor dien tijd bijzonder groot: hij kende behalve latijn en grieksch ook hebreeuwsch en had zich bovendien toegelegd op het arabisch; een critiek op den koran: de Cribratione Alchoraniwas de vrucht hiervan. Verder muntte hij uit in theologie, philosophie en astronomie en was in de mathesis zijn tijd ver vooruit. Hij leverde het eerste bewijs voor de onechtheid der Donatio Constantini en opperde twijfel aan de echtheid der Isidorische Decretalen. Hij nam reeds aan de beweging van de aarde. In zijn voornaamste philosophische werken: de Docta ignorantia, Apologia doctae ignorantiae, de Conjecturis en de venatione sapientiae betoogt hij tegenover de ontaarde scholastiek, dat het innerlijk wezen der dingen voor het verstand ontoegankelijk is en dat ons kennen steeds met een niet-kennen gepaard gaat. Zijn geschriften, hoewel soms pantheïstisch klinkend, zijn toch in werkelijkheid van pantheïsme
vrij . Groote verdiensten verwierf Nicolaas zich ook door het opsporen en verzamelen van oude handschriften; velen daarvan worden nog bewaard in de bibliotheek van het gasthuis te Cues . Eene uitgave zijner werken verscheen (zonder jaartal en plaats van uitgave) waarschijnlijk vóór 1476; daarna eene te Parijs (1514) en eene te Basel (1565) . Zijn geschilderd portret is in het Gasthuis te Cues .
Zie: Scharpff, der Cardinal und BischofN.v.C. (Mainz 1843); dezelfde, des Cardinals und Bischofs N.v.C. wichtigste Schriften in deutsche Uebersetzung (Freiburg i . Br. 1862); dezelfde, der Card. u. Bissch. N. v. C. als Reformatorin Kirche, Reich und Philosophie des 15 Jahrh. (Tübingen 1871); Düx, der Card.
N. v. C. und die Kirche seiner Zeit (Regensburg 1847); Uebinger, Philosophie des Nic. Cusanus (Würzburg 1880); dezelfde, die Gotteslehre des N.C. (Münster 1888) en dezelfde, in Hist Jahrb. der Görresges. 1887 en 1893 (Münster); Stumpff, die politischen Ideën des N.v.C. (Köln 1865); Schanz, Ueber die mathem. undastron. AnschauungendesN.v.C. (Rotteweil 1872); Pastor, Gesch. derPapste, I en II. (Freiburg i . Br. 1901 en 1904); Marx, N.v.C. undseine Stiftungen zu Cues und Deventer (Trier 1906); Schmitt, Card. Nic. Cusanus (Coblenz 1907); Archiefv. Kerkgesch. IX (1838) 1-115 en 235-283; Arch. Gesch. Aartsb. Utrecht XVI (1888) 372 v . v .; XVIII (1890) 106 v .v . ; XXXI (1906) 72 v . v .; XXXII (1907) 241 v.v.; Pool, Frederik van Heilo (Amsterdam 1866); P.P. Albert, Nikolaus von Kues undseine Stellungzu der Lehre vom papstl. Primat in Festgabe an Hermann Grauert (Freiburg 1910).
Huurdeman