CONSTANT REBECQUE (Jean Victor baron de), geb. 22 Sept. 1773 te Génève, overl. 12 Juni 1850 in Silezië. Zoon van François Samuel, luitenant-generaal in hetnederlandsche leger, en van Louise Catharina Gallatin.De koning van Sardinië, Victor Amadeus, was zijn peetvader. Op 13-jarigen leeftijd werd hij naar Colmar gezonden, naar een opleidingschool, waar hij een militairen voorbereidingscursus volgde. Reeds op 1 Aug. 1788 werd hij benoemd tot 2en luitenant in het regiment van den markies de Chateauvieux in garnizoen te Nantes. Na de oproerige bewegingen aldaar ten onder te hebben gebracht, vertrok zijn regiment naar Nancy, waar C. 2 Maart 1789 tot 1sten luitenant werd benoemd. Kort daarna vertrok hij met zijn regiment naar Parijs, waar hij met zijn mede-officieren een vroolijk leven leidde, doch weldra kwam het tot ernstige straatgevechten. Het regiment van de Chateauvieux marcheerde naar Sèvres om zich tusschen Parijs en Versailles te plaatsen, ten einde de koninklijke familie te kunnen beschermen. Op bevel van den koning moesten het regiment van C. en ook de andere zwitschersche en duitsche troepen onder den maarschalk de Broglie uiteengaan en aldus kwam C. in Nancy terug. Doch ook hier was alles in opstand en bij een der straatgevechten kreeg C. een geweerschot door de rechterhand. C. vertrok 16 Aug. 1789 weer naar Parijs, waar hij geplaatst werd bij een compagnie van het regiment Gardes-Suisses, in garnizoen te Courbevoie. Hier had hij een zeer aangenaam leven, in de onmiddellijke omgeving des konings. Van 2 Mei 1791 tot einde Maart 1792 bracht hij met verlof in Zwitserland door. In den nacht van 9 op 10 Augustus nam hij deel aan den wanhopigen strijd van de Zwitschersche Garde tegen de verwoede Sans-culottes, die het kasteel derTuilerieën bestormden. Met groote moeite wist hij te ontsnappen en naar Zwitserland te ontkomen. Na eenigen tijd als kapitein in het legioen vrijwilligers, dat zich te Genève gevormd had, gediend te hebben, trad hij na een bataljonscommando in hetfransche leger geweigerd te hebben, in hollandschen militairen dienst (31 Maart 1794) en werd aide-de-camp van zijn neef, den generaal de Constant Villars. Aldus nam hij deel aan de inneming van Landrecies door het leger der Verbondenen (30 April). Maar weldra kwam de tegenspoed en C., die evenmin als zijn neef de Bataafsche Republiek wilde dienen, nam zijn ontslag en vertrok naar Zwitserland (1795). Daarna trad C. in pruisischen dienst en wel als 2de luitenant bij het regiment van Stumen, in garnizoen te Coset (Silezië), doch in 1805 werd hij benoemd tot gouverneur van den jongen prins van Oranje, die te Oxford studeerde. Met zijn leerling vertrok hij kort daarna naar het leger van Wellington in Spanje en beiden namen deel aan de belegeringen van Ciudad-Rodrigo, Badajoz en Salamanca en aan de veldslagen van Victoria en bij de Pyreneeën, van welke laatste overwinning C., met den prins van Oranje, het bericht overbracht naar Engeland. 15 Aug. waren zij in Plymouth. Ter belooning voor zijn uitmuntende zorgen aan de opvoeding en opleiding van den prins gewijd ontving C. van den prins-regent van Engeland een toelage van £ 300 en van den prins zelf eene van £ 150.
Voorts werd hij benoemd tot luitenant-kolonel van het legioen Holland-Oranje, bestaande uit hollandsche krijgsgevangen in franschen dienst, die zich in Engeland bevonden. Na het herstel onzer onafhankelijkheid werd C. benoemd tot kolonel, spoedig daarna tot generaal-majoor in het nederlandsche leger. Hij had zitting in verscheidene militaire commissies en was voorzitter van de commissie tot vaststelling derfransch-hollandsche grenzen. In den veldtocht van 1815 trad hij op als kwartiermeester-generaal van de troepen te velde. In verband met de bevelen, die hij van lord Wellington, die zich te Brussel bevond, ontvangen had, meende C., dat deze geen goed inzicht had in den toestand en onjuist was ingelicht. Zonder te aarzelen nam hij het initiatief om wijziging te brengen in de door Wellington uitgevaardigde orders. Hij concentreerde de neerlandsche divisies bij Quatre-Bras en gelastte hun deze positie tot het uiterste te verdedigen. Op deze wijze dekte hij den terugtocht van Blücher, waardoor deze de nederlaag van Napoleon kon helpen voltooien. C. werd 24 Nov. 1816 tot luitenant-generaal benoemd en kreeg het oppertoezicht over de opvoeding van 's konings kleinzonen. Begin Augustus 1830 werd hij in het geheim naar Engeland gezonden om met Wellington te beraadslagen over middelen om den invloed van de Juli-revolutie in de Nederlanden tegen te gaan, maar het uitbarsten van de revolutie in België maakte zijn zending overbodig. Daarna vergezelde hij den Prins van Oranje naar Brussel, die tot taak had de oproerige gemoederen aldaar tot kalmte te brengen. In den ongelukkigen strijd bij Brussel op 23 Sept., waarbij C. aan de zijde van prins Frederik was, werd hij bij de Schaerbeeksche poort door een kogel in den arm getroffen. Kort daarna keerde hij naar Holland terug om den koning verslag uit te brengen. In de maand Augustus 1831 werd C. benoemd tot chef van den staf van het leger dat tegen de Belgen optrok. Met den prins van Oranje ontwierp hij het plan voor den veldtocht. Later regelde hij met den maarschalk Gerard de voorwaarden van den wapenstilstand van Leuven en het terugtrekken der nederlandsche troepen. 9 Aug. 1837 vroeg hij ontslag uit zijn betrekkingen en vestigde zich op het kasteel Schönfeld, waar hij overleed. Tot dank voor de vele en belangrijke diensten door hem aan het land bewezen werd hij in den adelstand verheven met den titel van baron en ontving vele onderscheidingen, waaronder het commandeurskruis van de Militaire Willemsorde. Van 2 Febr. 1787-1838 heeft C. een dagboek aangehouden, waarin hij bijna dagelijks alle door hem bijgewoonde gebeurtenissen inschreef, benevens de bijlagen.
Hij was29 Juli 1798 gehuwd met Isabella Catharina Anna Jacoba barones van Lynden van Hoevelaken, bij wie hij drie zoons en een dochter had.
Zijn portret werd gelithographeerd door J.H. Hoffmeisteren door F.B. Waanders.
Zie: Buffin, Mémoires et documents inédits sur la Révolution Beige (1912) II; Bosscha, Neerl. Heldendaden te Land III 337, 339, 348, 397,432,460, 471,472, 529, 568, 571; de Bas, Prins Frederik en zijn tijd, passim.
Eysten