NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Coehoorn, menno baron van

betekenis & definitie

COEHOORN (Menno baron van), zoon van Gosewijn en van Aaltje van Hinckena, geb. Maart 1634 op Lettinga-State onder Britsum, overl. te 's Gravenhage 17 Mrt. 1704.

Menno ontving de eerste lessen in de militaire wetenschappen van zijn vader, een kapitein der infanterie; later werd hij student aan de hoogeschool te Franeker en woonde daar de colleges in vestingbouw en wiskunde van zijn oom B. Fullenius bij. Zestien jaar oud zijnde, trad hij in militairen dienst en werd op dien jeugdigen leeftijd, ook met het oog op zijn militaire kennis, door den stadhouder Hendrik Casimir aangesteld tot kapitein over een vendel voetvolk, waarmede hij den veldtocht van 1667 meemaakte; bij het beleg van Maastricht door de Franschen werd hij gewond. Ook nam hij deel aan de veldslagen van Seneffe, Cassel en St. Denis en we d ter belooning voor zijn dapperheid en beleid door Hendrik Casimir tot kolonel over de beide bataillons voetvolk van Nassau-Friesland bevorderd.Bij het beleg van Grave (1674) trad hij voor het eerst in de hoedanigheid van leider in den vesting-oorlog op; daar werden de door hem uitgevonden mortiertjes (Coehoorn-mortieren) het eerst toegepast. Ook bewees hij daar metterdaad de groote waarde van concentratie van artillerievuur voor den aanvaller bij het beleg eener vesting. In 1682 verdedigde Coehoorn in zijn bekend geschrift: Verhandeling over de versterckinge des vyfhoeks met al syne buytenwerken, de door hem aangenomen beginselen van vesting-bouwkunde, speciaal met het oog op Coevorden, tegen den kapitein L. Paen, een mede zeer bekwaam genieofficier; het werd gevolgd door een ander werkje: Wederlegginge der Architectura Militaris (van Paen) in 1683. De bouw der nieuwe versterkingen van Coevorden werden aan Coehoorn toevertrouwd, ten bewijze van instemming met zijne leer. In 1689 hielp hij krachtdadig mede aan de belegering van Keizersweerd door Frederik, keurvorst van Brandenburg, welke vesting in 2 dagen tijds genomen werd. Kort daarna werd ook Bonn onder zijne leiding vermeesterd; een aanbod van den Keurvorst om in zijn dienst, met den rang van generaal, over te gaan, werd door C. van de hand gewezen.

In den noodlottigen slag bij Fleurus bracht C. er slechts met moeite het leven af. Van nu af viel hij in ongenade en zijn commando als brigade-generaal werd hem ontnomen, wellicht ten gevolge van afgunst. Uit bitterheid schijnt C. het plan te hebben opgevat in franschen dienst over te gaan, ja zelfs reeds onderhandelingen dienaangaande te hebben aangeknoopt, doch Willem III zou hem overgehaald hebben dit plan op te geven o.a. door pressie op zijn familieleden uit te oefenen. In 1691 zond de Stadhouder hem aan het hoofd van een regiment infanterie naar Namen om de citadel dier stad met nieuwe werken te versterken. Toen in 1692 het daar nieuw gebouwde werk, fort William genoemd, door de Franschen belegerd werd, leidde Coehoorn de verdediging er van en werd bij die gelegenheid zwaar gekwetst door het springen eener bom. 23 Juni 1693 ging het fort bij verdrag over. 26 Juli d.a.v. werd Coehoorn tot sergeant-generaal-majoor der infanterie benoemd.

In 1694 nam C. deel aan de inname van de

vesting Hoey door de Bondgenooten, doch het volgende jaar behaalde hij veel grooteren roem door de inneming van Namen's kasteel, dat eerst door hem, later door Vauban versterkt was geworden. Door de groote concentratie van geschutvuur uit een geweldige massa vuurmonden gedemoraliseerd moest de bezetting, 2 Sept., het kasteel overgeven. C. werd ter zake bevorderd tot luitenant-generaal der infanterie, ingenieurgeneraal der fortificatiën en kolonel van een regiment Hollanders. Voorts werd hem het herstel van de vestingwerken van Namen opgedragen. In Maart 1696 verwoestte hij de magazijnen te Givet door geschutvuur.

18 Nov. 1697 werd C. tot grootmeester der artillerie benoemd en ontving de opdracht plannen te ontwerpen omtrent het herstel en de verbetering der vestingwerken der verschillende steden. Op grond van deze ontwerpen werden Groningen, Zwolle, Nijmegen, Breda en Bergen-op-Zoom door hem opnieuw bevestigd.

In den veldtocht van 1702 deed C. met 10000 man een inval in Vlaanderen, vermeesterde o.a. het vlaamsche stadje Middelburg, doch werd door den overmachtigen vijand later gedwongen naar Sluis terug te trekken. Vervolgens hielp hij den hertog van Marlborough bij het beleg van Venlo, dat zich na 7 dagen (23 Sept. 1702) overgaf. Ook aan de vermeestering van Stevensweerd, Roermond, het kasteel van Luik en de Karthuizer-schans nam hij een werkzaam deel. Bij het beleg van Bonn in 1703 had Coehoorn het bevel, evenals de generaal Fagel en de prins van Hessen-Cassel, over 12 regimenten infanterie; de stad, die 20 Apr. berend was, gaf zich 16 Mei bij verdrag over, ook bij dit beleg was het succes voor een groot deel te danken aan de geweldige geschutkracht des aanvallers (o.a. 500 Coehoorn-mortieren). In Juni van hetzelfde jaar gaf Marlborough aan Coehoorn en Sparre bevel, de fransche liniën in het land van Waes te vermeesteren, welke opdracht met veel overleg en beleid werd uitgevoerd.

Reeds in het volgend jaar, 1704, overleed C. te 's Gravenhage aan een beroerte; zijn stoffelijk overschot werd te Wijkel bij Sloten in Friesland begraven, waar een fraai gedenkteeken, gebeeldhouwd door J.B. Xavéry te zijner nagedachtenis werd opgericht (N. Friesche Volksalm. 1855, 138).

Koning Karel II van Engeland verhief C. tot ridderbaronet; Willem III, die Coehoorn bijzonder genegen was en zijn verdiensten ten hoogste waardeerde, benoemde hem o.a. tot opperbestuurder der werken en vestingen van Staats-Vlaanderen en der sterkten aan de boorden der Schelde. Behalve de hierboven vermelde geschriften verschenen van de hand van C.: Nieuwe Vestingbouw (Leeuwarden 1685, 1702, welk werk in hetfransch vertaald, uitgegeven werd in 1706, 1711, 1714 en 1741, en in 1709 in het duitsch) Dit werk en zijne Versterking van den Vijfhoek werden op last van Czar Peter den Groote in het russisch vertaald. C. was even goed infanterieals artillerie- en genieofficier. Hij schreef ook over de theorie van het innemen van steden, over het materieel der artillerie (1669) en over het werpen met bommen (1699). Ook de toepassing van de bajonet in den tegenwoordig gebruikelijken vorm wordt aan hem toegeschreven.

Behalve op het gebied der vestingbouwkunde toonde hij zich ook thuis op waterbouwkundig gebied door zijn ontwerp van een slaperdijk in Schoterland, met het oog op mogelijke doorbraak der Zuiderzeedijken. Te betreuren is het, dat hij geen eigenlijke school heeft gemaakt en geen leerlingen had van eenige beteekenis. Hij

was in 1678 getrouwd met Magdalena van Schellinga (overl. 1683), bij wie hij vier kinderen verwekte, 2 zoons en 2 dochters. In het Rijksmuseum te Amsterdam is zijn door Const. Netscher geschilderd portret (J. Houbraken sc.).

Zie: Samson, Hist. de Guillaume III, III, 84; Hist. du Prince d'Orange et de Nassau I, 47, 121; Wagenaar, Vaderl. Hist. XVI, 179, 283 (bld. 294 portret gegraveerd door J. Houbraken naar Netscher); XVII, 165, 183 en 184; N. Ypey, Gedenkboek deruitger. daden van Menno v. Coehoorn, naar het latijn (Franeker 1771-72); J.G.W.

Merkus, Memorie behelzende eenige der belang, krijgsgeb. gedurende het leven v. Coehoorn ('s Grav. 1825); J.W.v. Sypesteyn, Het leven v. Menno Baron van Coehoorn (Leeuwarden 1860).

Eysten