NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Bogaert, abraham

betekenis & definitie

BOGAERT (Abraham), geb. te Amsterdam in 1663, overl. aldaar 1 Dec. 1727; vermoedelijk was hij er apotheker en, waarschijnlijk omstreeks 1683 gehuwd met Katarinavan Asperen, een huwelijk dat, indien we een in hs. bewaard grafdicht, voorkomende in een bundel tooneelstukken, dien de Maatsch. der Nederl. Letterk. bezit, mogen gelooven, minder gelukkig was van wege de ontrouw der vrouw. Reeds twee maal had hij groote reizen ondernomen, toen hij, nauwelijks 4 maanden thuis, voorde derde maal op reis toog naar Indië, niet weerhouden, gelijk hij zelf zegt, door vrouw of zoon. Als ‘opperheelmeester’ door de amsterdamsche kamer der Oost-Ind. Compagnie aangenomen, scheepte hij zich 15 Dec. 1701 op de ‘Vosmaar’ in, van welke reis hij een uitgebreid reisverhaal geschreven heeft, tevens aanteekeningen van vorige reizen verwerkend (A. Bógaerts Historische reizen door d'oostersche deelen van Asia (Amst. 1711,2e dr. Rott. 1730). Na veel wederwaardigheden kwam hij Oct. 1702 op Java aan en al spoedig in aanraking met den gouverneur-generaal Willem van Oudshoorn, die B.'s Roomsche Monarchy gelezen had. Hij werd door dezen ontheven van zijn medisch ambt en op het kantoor der ‘Generale visite’ geplaatst. Zijn dientengevolge verlengd verblijf op Java maakte hij zich ten nutte om vandaar uit eenige reizen te maken, naar Bengalen, Ceilon, de kust van Malabar, Madoera en de Molukken. Oct. 1705 kreeg hij bevel om op de retourvloot naar Holland terug te keeren; hij deed op zijn terugreis Kaap de Goede Hoop aan, waar hij ooggetuige was van het verzet der kolonisten tegen de Compagnie en de afpersingen harer dienaren, er zelfs eenig werkzaam aandeel in nam, doordat hij de memorie van Abel Tas c.s., waarin de beschuldigingen der kolonisten tegen den gouverneur W.A. van der Stel, in ontvangst nam. In het 7de hfst. (466-544) zijner Historische Reizen behandelde hij uitvoerig de kaapsche geschiedenis van die jaren en voegde er een Aanhangsel der Kaapsche zaken (545-604) als vervolg aan toe. Zijn reisverhaal, door beschrijvingen van landen en volken tot een lijvig boekdeel aangegroeid, is in een levendigen en kleurigen stijl geschreven. Waarschijnlijk zal hij zich na zijn thuiskomst (Aug. 1706) weer in Amsterdam gevestigd hebben; van reizen vernemen we daarna niet meer. Hij wijdde zich aan letterkundigen arbeid, gelijk ook reeds vóór zijn vertrek; voor het tooneel schreef en vertaalde hij veel. Oorspronkelijk zijn de treurspelen: Phocion (Amst. 1743), Myrha ofdegestrafte Bloedschande, aan Ovidius' Metamorphosen ontleend (Amst. 1688, 1713(?), 1743, 1753), Rhadamistus enZenobia (Amst. 1713, 1723, 1732, 1739, 1782), terwijl hij uit het fransch vertaalde: Stratonice naar Quinault (Amst. 1693(?), 1694, De Pleiters (Amst. 1694(?), 1695), naar Racine, en Alexander de Groote (Amst. 1693, 1718, 1723), aan David van Hoogstraten opgedragen. Ook hebben we tal van gedichten van zijn hand, die mèt twee zijner treurspelen in 1723 tot een lijvigen 40. bundel vereenigd, uitkwamen. De voornaamste hierin zijn: het niet onverdienstelijke Geuzevelt, de lustplaats van Antony Klok (van 1721), zijn Keurstoffe van Griekse en Romeinse Grootmoedigheden (afzonderlijk te Amst. in 1694 verschenen), zijn verzameling van voor eigen werk geplaatste Opdrachten, zijn Mengeldichten en Bijschriften op W. Sluiters Buitenleven. In 1716 verscheen te Amst. van hem: Historie van de grontlegging der Nederl. Vryheid, in 1729 (2 drukken?) Beschrijving der Kersvloed van den jare 1717, vermengd met de gedenkwaardigste vloeden sedertden algemeenen, en Droevige schipbreuk van hetfluitschipArion. In plano bezit de bibliotheek van de Mij. der Ned. Lett. een huwelijksgedicht van hem op de bruiloft van Ame ldonck Block en Maria Leeuw (1674). Ti e le's Bibliotheek van Nederl. Pamfletten (no. 7418) vermeldt verder een gedicht van hem: Op de dood van ... M. de Ruyterenz., eveneens in plano en Knuttel (no. 11382) een gedicht achter A. Severinus' Lykrede op het sterven van Michiel de Ruiter. Ook in Neerlands Rouklagten uitgegalmd door digters deser eeuwe op de dood van Maria ... van Groot Britannië ('s Graven-Hage 1695) nam hij deel (86); Dit laatste is p. 558 e.v. in zijn Gedichten (Amst. 1723) opgenomen. Bijna even talrijk zijn zijn vertalingen naar klassieken: D.J.Juvenalis Satyra VIII, ofachtste Berispdicht in Nederd. vaerzenvertaalt(Amst. 1693), aan J. Pluimer opgedragen, Caius Suetonius Tranquillus, Van de XII Keizers (Amst. 1699,2e dr. Dordrecht 1735); C. Julius Cesars Aantekeningen der Gallische... oorlogen 2 dln. (Amst. 1709), Valeriu s Maximus Gedenkwaardige Voorbeelden, zoo der Romeinen als der Uitheemsche Volken (Amst. 1721) en zijn Zedelessen van Aristoteles aan Alexander den Grooten, op dichtmaat, door Jacob van Royen e.a. met ‘wijsgeerige Aanmerkingen verrijkt’. Ook als uitgever van anderer werk moet hij hier vermeld: Naast Vondel's Joannes de Boetgezant (Amst. 1696), waarachter een grafdicht van hem op V., gaf hij - zonderlinge tegenstelling - Alle de werken van W. van Focquenbroch (Amst. 1709,1723,1766) en de Gedichten van J. van Paffenrode (Amst. 1711) uit.

Ook als dichterlijk penningkundige maakte hij zich door twee uitgebreide werken eenigen naam n.l. S. Schijnvoets Muntkabinet (z.p. 1694), waarin hij voor zijn beschrijvingen ook uit andere verzamelingen dan die van Sch. putte en zijn Roomsche Monarchy, vertoont in Muntbeelden der Westersche en Oostersche Keizeren (Utr. 1697; 2e dr. 1718).

Uit zijn werken blijkt dat hij in letterkundig verkeer stond met mannen als Ant. van der Goes, die zijn huwelijk bezong (Alle de Gedichten, Rott. 1735 p. 256), David van Hoogstraten, Ludolf Smids, Asselijn, Willem Sluiter e.a. Voor

zijn Historische Reizen is zijn portret te vinden, door A. de Blois gegraveerd naar D. van der Plaes, met lofdicht van Arn. Moonen, terwijl zijn Gedichten (Amst. 1723) prijken met een door Jak. Houbraken gegraveerd portret met onderschrift van Dav. van Hoogstraten; een derde portret van hem is gegraveerd door P. Schenk naar G. Kneller.

Ruys

< >