NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Blasius, mr. joan leonardsz

betekenis & definitie

BLASIUS (Mr. Joan Leonardsz.), geb. 13 Apr. 1639, overl.

Dec. 1672. Hij was de zoon van Leonard B. (overl. 1644), raad en generaal-opperbouwmeester bij Christiaan IVvan Denemarken, enHillegonda Bartelings. Gerard B., hoogleeraar te Amsterdam, was zijn oudere broer, bovengenoemde Eleonora zijn zuster, Joan schijnt in de rechten èn in de medicijnen gestudeerd te hebben: tweemaal komt hij in het leidsche album voor: 8 Mrt. 1655 als Holsteiner in de medicijnen en 25 Febr. als Leidenaar in de rechten. Hij kan in Holstein gewoond hebben maar schijnt vrij zeker te Leiden geboren Afwisselend studeerde hij te Leiden en Amsterdam, tot hij 28 Mei 1660 te Leiden in de rechten promoveerde op een dissertatie de Lege Julia de Adulteriis. Het jaar daarvóór had hij zich reeds als dichter doen kennen door een vers aan Adriana Schrevelia, een zijner vele letterlievende vriendinnen. In 1658 bewerkte hij zijn eerste tooneelspel De Edelmoedige Vijanden, naar Scarron's tragi-comedie L 'Escolier de Salamanque ou les généreux ennemis, dat in het zelfde jaar 2 maal werd opgevoerd en in 1659 het licht zag (3de druk Amst. 1671).

Daarop volgde in 2 dln. het reeds in 1658 geschreven blij-eindend treurspel Lysander en Kaliste naar de door Jac. Heerman vertaalde Histoiretragique de notre temps van Vital d'A udiguier (in 1663 in 8o. en 12o achter H.'s vertaling; andere dr. 1703 en z.j.). In 1661 zag het licht Geslachtboom derGoden en Godinnen, waar achter Bij-gevoegde Mengeldichten.... de voornaamste Juffers toegepast, dat in de mythologische behoefte dier dagen moest voorzien. Twee jaar later huwde hij Maria Wiebouts, een rijke amsterdamsche erfdochter, de ‘Celestijne’ door hem in Fidamants Kusjes, Minne-wijsen en Bij-rijmen (Amst. 1663) herhaaldelijk bezongen. Na zijn huwelijk vestigde hij zich voorgoed als advocaat te Amsterdam, waar hij in letterkundige kringen weldra een man van beteekenis werd, hoewel Vondel zijn dichtgave niet hoog aansloeg, blijkens een lofdicht van 1659. Ook een stichtelijke bundel verscheen van zijn hand, getiteld: Heilige Gedachten overhetAllerheiligsteAvond-mael onzes Heeren, ten deele uit het Latijn van R.

Keuchenius met gedichten van F. SnellinxenConst. Huygens. Nog drie tooneeIstukken heeft hij bewerkt: Dubbel en Enkkel, een vertaling van Plautus' Menaechmi (± 1670), HetHuwelijk van Oroondate en Statira, een vrije bewerking van Magnon, Le Manage d'Oroondate et de Statira (1671) en zijn laatste, misschien beste werk De Malle Wedding (1671) bewerkt naar La folie gageure van Boisrobert. Vermeld dient verder, dat in verschillende liederenbundels dier dagen gedichten van hem voorkomen, alle onder de zinspreuk ‘Meditando’, in Apollo's Harp

(1658), de Hollantsche Parnas (1660), Cupidoos Lusthof (1662) en Clioos Cytter (1669). Door twee prozavertalingen maakte hij zich voor zijn tijdgenooten verdienstelijk: Liefdens Vertellingen... van Brusoni, 26 in getal in 4 boeken (Amst. 1666) en Het Vernieuwde en Vermeerderde Acerra philologica van Petrus Langenberg (1656-1661, in 3 dln.).

Blasius' lyriek noch tooneelwerk verheft zich boven het middelmatige. Weinig is eigen, bijna alles ontleend in zijn werk. Alleen kenmerkt hij zich door een zuiverder versbouw en kiescher woordenkeus dan het meerendeel zijner tijdgenooten. In zekeren zin blijft zijn persoonlijkheid merkwaardig, omdat zijn werk ons in aanraking brengt met al wat in die dagen op den naam ‘poëet’ aanspraak maakte: buitengewoon groot was de kring zijner letterlievende vrienden. Historische waarde heeft hij als een der voornaamste tegenstanders van ‘Nil Volentibus Arduum’. In 1670 tot regent van den schouwburg gekozen, werd hij rechtstreeks betrokken in den bekenden strijd tusschen de leden van dat genootschap, navolgers van hetfransch-klassieke treurspel, en de schouwburgregenten, aanhangers van Jan Vos' naturalistische richting.

Hun aanval richtte zich vooral tegen B., zijn tooneelstukken werden scherp becritiseerd en drie ervan, volgens hun gewoonte, nagerijmd; ook aan allerlei schotschriften en pamfletten ontkwam hij niet, in welken strijd hij zelf niet achter bleef. Hij was een der medeschrijvers van het met E.B.I.S.K.A. onderteekende Vooren Nabericht der GriekseAntigone en mengde zich in 1672 in politieke quaesties door 't pam- et Stok in 't Hondert op 't Burgerlijk Versoek. Hij stierf Dec. 1672 en werd te Amsterdam in de Westerkerk begraven. In het Panpoëticon Batavum kwam een portret van hem voor door A. van Halen. Zijn album amicorum is in de amst. univ. bibl.

Zie: J. te Winkel, Bladzijden uit de Geschiedenis der ned. Letterkunde (1882) 1-50; id ., De ontwikkelingsgang dernederl: Letterkunde II (1908) 215, 540, 544; III (1910) 31-44; J.A. Worp, Geschiedenis van het Drama en het Tooneel in Nederland I (1904) 388, 429; II (1908) 33, 47, 117, 119, 122, 126; H. Bontemantel, De Regeeinge van Amsterdam (Werken Hist. Genootsch. III: 7) II (1897) 208; Nederduitse en Latijnse Keurdigten (Rott. 1710) I, 400-402; E.W. Moes,

Iconcgraphia Batava no. 709.

Ruys

< >