NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 11-05-2022

Ballot, christophorus henricus didericus buys

betekenis & definitie

BALLOT (Christophorus Henricus Didericus Buys), geb. 10 Oct. 1817 te Kloetinge, overl. te Utrecht 3 Febr. 1890, zoon van den voorg. In 1835 werd hij als student ingeschreven. aan de utrechtsche universiteit, alwaar hij eerst in de letteren, later in de philosophie studeerde en 29 Juni 1844 promoveerde op eene dissertatie de Synaphia et Prosaphia, die, ook door den aard en de verdediging der daarbij behoorende stellingen, zoodanig de aandacht trok, dat hij in 1845 werd aangesteld als lector in de mineralogie en geologie; in 11 Sept. 1847 volgde hierop eene benoeming tot buitengewoon, in 1857 tot gewoon hoogleeraar, in welke hoedanigheden hij achtereenvolgens colleges gaf in theoretische chemie, wiskunde, sterrenkunde en eindelijk in de experimenteele natuurkunde.

Zijn voornaamste werk op algemeen wetenschappelijk gebied is de Schets eener Physiologie van het onbewerktuigde rijk der natuur (Utrecht 1849), waarin eene poging is gedaan om te geraken tot eene universeele theorie der moleculaire werkingen, waaruit alle natuurverschijnselen, althans op anorganisch gebied, hunne verklaring zouden kunnen vinden. De daarin uitgedrukte gedachten en opvattingen waren zóó origineel en afwijkend van de algemeen gangbare ideeën, dat zijne leermeesters Mulder en van Rees de publicatie ontraadden. Weinigen begrepen toen het geniale der daarin verkondigde begrippen en de tijd voor het toetsen der gevolgtrekkingen uit de theorie aan het experiment was nog niet gekomen: het werk was zijn tijd verre vooruit.

Op een ander gebied, nl. dat der meteorologie, eene wetenschap, die toen nog in het allereerste stadium van ontwikkeling verkeerde, werd zijn streven beter begrepen en gewaardeerd. Reeds in zijne dissertatie wijst eene stelling op voorliefde voor de meteorologie en zijn reeds vroeg gesteld levens- en werkprogramma is hij tot aan het einde getrouw gebleven. Hij zelf formuleerde het (Meteor. jaarboek 1849 en 1850) aldus: ‘Opdat niets verloren ga door verdeeling maar alles grooter nut aanbrenge door vereeniging. Opdat het meteorologisch observatorium alhier aan den waterstaat, bij voorkomende gelegenheden, voor alle oorden des rijks mededeelingen kunne doen omtrent vochtigheid, regen, verdamping enz., en aan al de waarnemingsplaatsen een beknopt zakelijk bericht kunne worden uitgegeven, getrokken uit al de waarnemingen gezamenlijk; terwijl de vereenigde waarnemingen

aan boord der schepen aanleiding geven om de wet der stormen, wier kennis reeds zoo menige rijke lading

behield, nog beter te leeren verstaan en nog meer gelijk reeds geschiedde, aan te wenden; niet om de schepen voor den storm te behoeden, maar om ze den voorheen zoo vreeselijken vijand te doen dienstbaar maken en hem, die met vernieling dreigt, in plaats van deze, een snelle vaart af te dwingen’.

Overeenkomstig dit programma ving hij op 1 Dec. 1849 met dr. F.W.C. Krecke de eerste regelmatig voortgezette waarnemingen te Utrecht op Sonnenburgh, aan. Op 1 Febr. 1854 ontstond uit dit bescheiden begin en onder medewerking van minister Thorbecke, het Kon. Nederl. Meteor.

Instituut, waarvan hij op 1 Febr. 1854 tot hoofddirecteur werd benoemd. In de Octoberzitting van 1857 der Akademie van Wetenschappen maakte B.B. voor het eerst de naar hem genoemde wet bekend, waarvan door van Bebber wordt gezegd dat zij: ‘Jedenfalls die gröszte Errungenschaft ist der neueren Meteorologie und den Grundstein bildet der ausübenden Witterungskunde.’ Op grond van deze wet verkregen de synoptische weerkaarten een geheel nieuwe beteekenis voor de praktijk van de voorspelling van weèr en stormen en gaven aanleiding tot een der eerste organisaties van internationaal karakter, die sedert steeds in beteekenis en uitgebreidheid is toegenomen. Onder de groote lijst der door B.B. gepubliceerde werken vormen die, welke betrekking hebben op de weerprognose, een aanmerkelijk deel; het belangrijkste werk op dit gebied is: Suggestions on a uniform system of meteorological observations en een vervolg daarop, als voorbereiding tot het eerste congres te Weenen (1872, 1873). Van 1855 afwas hij lid der Kon. Acad. van Wetensch. en gedurende eenige jaren voorzitter der natuurk. afd.; behalve van alle nederlandsche geleerde genootschappen, was hij lid van een dertigtal buitenlandsche genootschappen en academiën, waaronder die van Petersburg en Berlijn, terwijl hem door de edinburgsche universiteit de titel van doctor of laws werd toegekend.

Zijn beeltenis prijkt in medaillonvorm in de pui van het academiegebouw te Utrecht en in den vorm eener bronzen buste door Pier Pander vóór het Kon. Nederl. Meter. Instituut in de Bilt. Hij is door A. Tilly in een houtsnede in Eigen Haard (1883) afgebeeld.

Een levensbericht, met eene lijst der 234 door B.B. gepubliceerde werken en verhandelingen, is te vinden in het JaarboekderKon. Akad. der Wetensch. voor 1899, waarbij ook is opgenomen eene opgave van een tiental andere levensberichten in binnen- en buitenland.

van der Stok

< >