NBW

Redactie P.C. Molhuysen en PJ. Blok (1914)

Gepubliceerd op 06-05-2022

Alberts, sophia

betekenis & definitie

ALBERTS (Sophia), dochter van Theodorus, notaris en procureur te Helmond, en van Maria Vogelsangh, geb. 1682 (waar is totnogtoe niet bekend, mogelijk wel te Helmond, doch haar naam komt niet in het doopboek der gereformeerde Gemeente voor), overl. 1707 te Thouars. Haar vermaardheid heeft zij te danken aan haar overgang tot het katholicisme. In de politieke en kerkelijke geschiedenis van het bisdom 's-Hertogenbosch heeft zij, haast onwetend, enkele jaren een niet onbelangrijke rol gespeeld. 2 Nov. 1700 verliet zij de ouderlijke woning te Helmond en nam haar intrek bij de wed. Maria v. Bussel, waar zij zich drie dagen schuil hield. In den nacht van 6 op 7 Nov. 1700 vertrok zij in gezelschap van Margaretha, dochter der voorn. wed. v. Bussel met den voerman Willem Dirx naar Venray, waar zij haar intrek nam bij Anneke Claas. Haar voornemen was, aldaar het katholiek geloof te omhelzen en werkelijk ging zij ook te Venray tot het katholicisme over. Haar ouders wendden alle pogingen aan, om hun minderjarige dochter in het ouderlijke huis te doen wederkeeren; zij gaven de zaak in handen van het gericht te Venray, maar dit college verklaarde 23 Nov. 1700 geen competente rechters in deze zaak te zijn, aangezien het geschil de conscientie betrof; zij verwezen haar daarom naar het Hof van Gelderland. Om schepenen van Venray tot andere gedachten te brengen, wendde Alberts zich tot Albert Brielius, schout der stad en heerlijkheid Helmond, benevens tot Simon Coenraat Lintworm, stadhouder van den hoog- en laagschout der stad en Meierij van 's-Hertogenbosch, maar noch op het schrijven van den schout, noch op dat van den stadhouder heeft het schepencollege acht geslagen. Ten einde raad stelde Alberts nu een request op, dat hij den St.-Gen. toezond en dat de bron werd van veel jammer en verdriet voor de Meierij. Reeds 17 Dec. 1700 namen de St.-G. in deze een resolutie, maar het gerecht van Venray bleef zijn gedragslijn handhaven, al hadden ook de heer van Helmond, de pastoor, benevens de magistraat der stad zich met het geval gemoeid. 20 Jan. 1701 schreven H.H.M. aan den schout, dat hij de roomsche priesters uit Helmond gevangen zou nemen en streng bewaken, totdat de jonge dochter in de ouderlijke woning zou zijn teruggekeerd; dat hij de roomsche kerk zou sluiten en daarin alle oefening van godsdienst beletten; dat hij zou voortgaan met zijn proceduren tegen die van Venray en dat hij de Staten nauwkeurig op de hoogte zou houden van den stand der zaken. Al wist iedereen ook, dat de roomsche geestelijken part noch deel hadden gehad, zoo min in de ontvluchting als in de geloofsverandering van Sophia, dit nam niet weg, dat pastoor Kennis ten stadhuize in gijzeling gezet werd. Voor Alberts en zijn gezin braken bange tijden aan, zijn nering (hij hield ook een manufactuurwinkel aan zijn huis) verliep totaal en bij herhaling stond hij bloot aan plagerijen, beschimpingen, etc. Op Paaschnacht van 1701 vertrok hij heimelijk naar Den Bosch, omdat hij zich te H. niet meer veilig achtte. In Juli 1701 vertrokken twee protestantsche schepenen der stad naar Brussel, waar Sophia verbleef ten huize van den resident Hulft. Daar bekende zij, dat zij door pastoor Kennis volstrekt niet tot het kath. geloof was overgehaald, evenmin als tot het verlaten harer ouders, want dat zij den pastoor nooit had gesproken. Er is nog een brief in 't gemeente-archief van Helmond voorhanden, waarin de pastoor den drossaard verzoekt zich naar Antwerpen te mogen begeven, ten einde Sophia daar te gaan vinden en er alles in het werk te stellen tot voldoening van de Staten en tot bevrediging van de gemeente. Pastoor Kennis ontsnapte uitzijn gijzeling, begaf zich naarde abdij van Postel, waar hij veilig was en buiten der Staten gebied; in Helmond werd hij door een jongen priester, Petrus Janssen, vervangen. In 1706 werd deze op een nacht door een bende van 36 ruiters uitzijn pastorie gevoerd en binnen 's-Hertogenbosch, bij den predikheer Johannes Denys, die reeds in 1705 te Helmond om de bekeeringszaak was gegrepen, op de gevangenpoort gebracht. Bij resolutie van 9 Dec. 1704 was reeds de gevangeneming van Janssen bepaald, maar tot 1705 had hij nog aan de handen zijner vervolgers weten te ontkomen. Daar Sophia afwezig bleef, werd den stadhouder van den hoogschout gelast, eenige priesters uit de Meierij gevangen te nemen en ze binnen de stad in strikte detentie te houden, tot Sophia terug zou zijn. Verder werd bij resolutie der Staten van 26 Oct. 1705 den Apost. Vic. Petrus Govarts verboden, eenige vicariale functiën in de stad en Meierij van Den Bosch, gelijk elders onder het gebied van den staat uit te oefenen. Dit niet alleen, maar allen onderdanen der Rep. werd streng voorgehouden Govarts niet meer in zijn waardigheid van Vic. te erkennen, terwijl tot de landdekens (provicarissen genoemd) het verbod werd gericht eenige vicariale functiën van Govarts wege te verrichten. Nog werd aan alle Jezuïeten en geordende priesters ten strengste verboden, zoo in de stad als in de Meierij van Den Bosch ergens eenigen dienst te doen, hetzij in kerken, hetzij in particuliere huizen, zoolang als aan H.H.M. niet gebleken zou zijn, dat Sophia weder onder de gehoorzaamheid harer ouders was gebracht en tot daarop verder door de H.M. zou zijn beschikt. En toch had de Vic. Govarts alle moeite aangewend om Sophia in 't ouderlijke huis terug te voeren; hij had zelfs getracht het huwelijk te beletten, dat Sophia ‘gecontracteerd’ had in haar minderjarigheid en zonder toestemming harer ouders. 20 Aug. 1705 had Sophia in stilte de Zuidel. Nederl. verlaten en met haren man, Robert Tirry, metwien zij in de Zuidel. Nederl. huwde, was zij naar Frankrijk getrokken. Zij overleed in het laatst van 1707 te Thouars (dep. Deux-Sèvres). Begin 1708 kwam bericht van haar dood alhier aan en terstond hebben de kath. der stad en Meierij van Den Bosch een verzoekschrift opgesteld, om de priesters, die nog altijd op de Gevangenpoort zaten, in vrijheid te doen stellen. Maar in die tijden, toen alle betrekkingen met Frankrijk waren afgebroken, was het zeer moeilijk de wettige bewijzen van Sophia's overlijden te bekomen en men hield de geestelijken gevangen, totdat de authentieke stukken waren overgelegd; dit gebeurde eerst in 1710. Bij resolutie van 25 Jan. 1710 werd bepaald, dat de twee priesters uit hun detentie konden worden ontslagen, mits alvorens betaald zouden worden de kosten der hechtenis, benevens die, welke Sophia's ouders gemaakt hadden in deze zaak. Bij resol. van 17 Febr. d.a.v. stonden de St. drie maanden tijds toe voor het opmaken der rekening. 8 Mei brachten de gedeputeerden voorde zaken der Meierij daarover verslag uit en de declaratie werd door de H.M. vastgesteld op 7600 gulden te storten bij den griffier der Staten. Het duurde 5 maanden, eer de som bij elkander was. Eerst 3 Oct. 1710 werd zij betaald; de abdij van Postel alleen had er ƒ 3000 in bijgedragen. De beide priesters werden ontslagen en bij zijn terugkomst in Helmond had Janssen zulk een gebrek, dat hij zijn toevlucht tot Postel moest nemen.

Met authentieke stukken in de hand is van deze bekeerlinge geen geloofsheldin te maken; het huiselijk leven van Alberts was niet zeer gelukkig; in een duffe omgeving is het meisje opgegroeid en de verschillende verklaringen door onderscheiden personen in notarieele akten neergelegd, werpen een treurig licht op haar jong leven; het zijn getuigenissen van deftige ingezetenen, van roomschen zoowel als van protestanten. Toen zij naar Venray vluchtte om kath. te worden, ontstal zij haar ouders eerst nog een massa manufacturen, die zij in het dorp verkocht; in de stad was zij bekend om hare leugenachtigheid en diefachtigheid, alsmede om nog een derde aanverwante eigenschap. Zij hield verkeering met verschillende jongelieden o.a. met de heeren Benetru en Spierinckx en gelijk het request op naam van de roomsche ingezetenen van 's-Hertogenbosch gepresenteerd, meldt, ook met de dienaars van den heer van Helmond.

Zie: A.v. Gils, Katholijk Meijerijsch Memorieboek 106-108; Coppens, Nieuwe Beschr. v.h. bisdom 's Bosch I 285-287; Schutjes, Gesch v.h. Bisdom 's Hert. II 65, IV 127; Hezemans, 's Hertogenbosch 1629-1797, 348-360; A. Sassen, Protocollen der Helm. Notarissen, 23, 24, 33, 36, 32; Almanak van J.A. Alb. Thijm 1886, 97 en vlg.; H.N. Ouwerling, SophiaAlberts, EenBladzijdeuitde kerkgeschiedenis derMeierij van 's Hertogenbosch (Helmond 1900).

H.N. Ouwerling

< >