ADAMS (William), geb. te Willingham nabij Chattam aan de Medway en overleden 16 Mei 1620 te Hemi-Moera, nabij Jokosoeka (Japan). Op 12-jarigen leeftijd begon hij ter zee te varen als leerling van schipper Nicholas Diggins van Limehouse, onder wiens leiding hij 12 jaren verbleef.
Hij trad daarna in dienst, als opperstuurman en loods, gedurende 11 a 12 jaren van de Barbarymerchants, tot dat de opening van den nederlandschen handel op Indië hem ertoe bracht, om een weinig ervaring op te doen van het indische verkeer. Daarvoor knoopte hij in 1598 betrekkingen aan met de rotterdamsche kooplieden van der Veken, van der Hagen en Co., die 5 schepen onder admiraal Jacques Mahu uitrustten voor de reis ‘bij Zuid-Westen om’. De schepen waren klein, van 75 tot 250 ton, maar overladen met manschappen; ‘de Liefde’, waarop Adams als opperstuurman, althans later, diende, was 160 ton groot en had 110 man aan boord. Op 24 Juni uit Texel gezeild werd de onderneming weldra zeer rampspoedig. Ziekte brak uit en 21 Aug. deed men de Kaap Verd. eil. aan, waar men 3 weken vertoefde. Adm.
Mahu stierf op reis naarde kust van Guinea, waar men, als tweede ververschingsplaats, bij Kaap de Lopo Gonsalves vertoefde. Maar daar brak koorts onder de bemanning uit en men besloot den steven naar Amerika te wenden. Op reis daarheen deed men Annobon aan, welk eiland men op de Spanjaarden bemachtigde om zich van het noodige te voorzien. Twee maanden gingen zoodoende voorbij; van half Nov. tot begin April 1599 zwierven de schepen in den Z. Atl. Oceaan rond en kwamen daardoor te laat in het jaargetij voor Straat Magalhaen en niet voor 24 September in de Zuidzee.
Nauwlijks buiten de straat werd de vloot door storm verstrooid. Twee schepen dreven terug; een met Sebald de Weerd keerde weder naar Nederland. Van de andere werd er een genomen dooreen spaanschen kruiser. ‘De Liefde’ en ‘de Hoop’ ontmoetten elkander wederom op de chileensche kust. Maar bij eene landing werden de kapiteins en het grootste gedeelte der bemanningen in een hinderlaag door de Indianen gedood en daaronder Thomas, William's broeder. Tot het uiterste gedreven, belegden zij scheepsraad en besloten naar Japan te stevenen, om daar op een hun vroeger gegeven raad van Dirk Gerritsz. China (een kapitein van de vloot, die toen te Lima gevangen zat), de ingeladen lakengoederen te verkoopen. 27 Nov. Chili verlaten hebbende, zeilden de schepen voorspoedig gedurende 3 a 4 maanden, maar toen kwam er slecht weder opzetten en werden ze vaneen gescheiden. Van ‘de Hoop’ waarop kapitein Huydecoper als admiraal, vernam men later nooit iets meer; ‘de Liefde’ onder kapitein Jacob Jansz. Quaeckernaeck als vice-admiraal en Melchior van Santvoort als koopman of commies kreeg ten leste zooveel dooden en zieken, dat er nauwelijks 6 man op hunne beenen konden staan. Zoo bereikte men 19 April 1600 de kust van Bungo op het eiland Kioe-Sjioe. De ongelukkige zeelieden werden met vriendelijkheid ontvangen en kennis van hunne aankomst werd onmiddellijk gezonden naar de hoofdstad Osaka, waarheen Adams spoedig werd ontboden.
In 1598 was de vermaarde krijgsman Taiko Sama gestorven (ook Hidéyoski geheeten), die zich tot hoofd van staat had opgewerkt, een minderjarigen zoon nalatende. De voornaamste bewaker van den erfprins was Ijéyasoe, een oud krijgsmakker van Taiko Sama; de invloed en macht, die hij verwierf, wekten den naijver van zijne mededingers op. Een burgeroorlog brak uit en juist op het oogenblik, dat Adams in Japan aankwam, waren beide partijen gereed tot het gevecht; eenige maanden later (Oct. 1600) werd een beslissende overwinning door Ijéyasoe behaald. Hij werd de beheerscher van hèt rijk, maar eerst in 1603 Sjogoen (als Ongosoi-Sama). Adams werd voor keizer Ijéyasoe gebracht en ondervraagd naar zijn land en de oorzaak van zijn komst. Hij bleef 6 weken in de gevangenis op water en rijst en hoewel vriendelijk behandeld, verwachtte hij den kruisdood naar landsgebruik, want de Portugezen te Nagasaki trachtten de Japanners te overtuigen, dat de Nederlanders zeeroovers waren en verdienden geëxecuteerd te worden, maar Ijéyasoe, die de vreemdelingen steeds goed behandelde, weigerde degenen, die hem niets misdaan hadden, te straffen.
Hij stelde Adams op vrije voeten, zond hem naar zijne makkers terug en stond hun een dagelijksch rantsoen rijst en een kleine jaarwedde toe. Maar er werd geen vergunning gegeven met het schip te vertrekken en de schepelingen verspreidden zich; elk ging zijns weegs. Toen begon de onderhandeling van Adams met den keizer, die tot zijne snelle bevordering leidde. De praktische Engelschman had gunst gevonden in de oogen van den vorst. Hij deed hem een schip van 80 ton bouwen en later een van 100 ton, waarmede de spaansche gouverneur, die op de kust van Koeanto was gestrand, naar de Philippijnen terugkeerde. Adams kreeg een landgoed met 80 a 90 bedienden of slaven, gelegen te Hemi-Moera bij Jokosoeka, met 100 boerderijen en beschikking over leven en dood, als een tono (koning) in Japan.
Maar de keizer stond hem niet toe, naar zijn vaderland terug te keeren, waar hij vrouw en twee kinderen had. Een dergelijke poging, toen aan Quaeckernaeck en van Santvoort in 1605 werd toegestaan naar Patane te gaan, om zich op de vloot van adm. C. Matelief te Malakka of Atjeh te begeven, gelukte voor Adams niet. Ten laatste verschenen in 1609 twee nederlandsche schepen onder Jacques Specx (Abraham van den Broecken Nicolaas Puyck als kooplieden) te Firando, om daar een factorij der O.I.C. te vestigen en tweejaren daarna ‘de Brack’ met twee commissarissen (Specx en P. Segertsz.).
Beide gezantschappen verkregen, op voorspraak van Adams, toegang tot het hof en uitgebreide handelsvoorrechten; van Santvoort diende hun als tolk. In 1616 stierf keizer Ijéyasoe en werd opgevolgd door zijn zoon Hidetado, die den vreemdelingen vijandig was. De voorrechten der Nederl. (en Engelschen) werden ingekrompen.
De eng. factorij, in 1613 opgericht, is in 1623 opgeheven.
Adams ligt begraven op den top van de Hemi-Moera, van waar men de haven van Jokosoeka overziet. Hij liet 500 £ na, die hij voor de helft aan zijne europ. vrouw en dochter en voor de helft aan zijn japansche familie naliet. Een straat te Jeddo wordt naar hem genoemd Anjin-Cho (Loodsstraat) - Anjin-Sama was zijn jap. naam - en jaarlijks werd een feest gevierd voor den Engelschman, die zoo in de gunst stond bij twee keizers van Japan, dat hij den grondslag legde voor den invoer van de toen verboden westersche begrippen.
Zie: Dictionary of National Biography in voce; Begin ende voortg. derO.I.C. (Journ. van Adm. Verhoeven); L.C.D. van Dijk, Iets over onze vroegste betrekkingen tot Japan (1858); Thomas Rundall, Memorials of the Empire ofJapon in the XVI en XVII Centuries (Hakluyt Soc. 1850); Hildreths, Japan; Griffin, the Mikado's Empire (1876) 262; DiaryofRichard Cock (Hakl. Soc. 1883); The far-EastNews papers (Yokohama) VIII No. 1.
Mulert