(Portret: plaat 31), * 8. 9. 1894 te Zeist, componist en pianist. Was 1911—1916 leerling van Johan Wagenaar (comp.) en mevr.
Van Lunteren—Hansen (piano), 1918—1923 muziekcriticus van „Het Utr. Dagbl.", 1922 dirigent van het Utr. blazerssextet, 1918—1921 leeraar voor harmonie aan de Amsterd. Muziekschool van „Toonkunst", 1925 leeraar voor compositie aan het Amst. Cons., 1926 redacteur van het maandschrift „De Muziek", 1930 dir. van het Rotterd. conserv. Is een der modernste componisten van de jong-Nederlandsche school. Componist van Pan (1917, 1918 in 't Concertgeb. gegeven), Rhapsodie voor piano en orkest (1915), Divertimento voor piano en strijkorkest (1917), liederen met orkest (Fêtes galantes, naar Verlaine, 1916, Romance sans paroles naar Verlaine, 1918), vele liederen, een viool- en een violoncelsonate (1919) , septet voor blaasinstr., contrabas en piano (1920), achtstemmig koor Heer Halewijn (1920) , vier strijkkwartetten (1914, 1920, 1923, 1928), twee trio's (1913, 1921), muziek bij Antigone van Sophocles (1920—1922), bij de Bacchanten van Euripides (1922), bij De Cycloop van Euripides (1925), tweede symphonie (1921), tweede sonate voor viool en piano (1922), sextet voor blazers en piano, acht oud-Hollandsche liederen met piano (1924), drie sonatines voor piano (1917, 1925), sonate voor fluit en piano (1925), derde symphonie (1926), pianoconcert (1927), tweede sonate voor violoncel en piano (1924), trio voor fluit, clarinet en fagot (1927), achtstemmig koor Heer Danielhen (1925), duetten voor sopraan en alt met pianobegeleiding (1920), zes symphonische Epigrammen ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van het Concertgebouw (1928) en bewerkingen. Zie verder: Paul F. Sanders, Moderne Nederl. componisten (1930).