(baron), * 19. 7. 1867 te Chercq bij Doornik, studeerde eerst compositie bij De Boeck, koos daarop een militaire loopbaan en bracht het tot divisie-generaal. Na tien jaar wijdde hij zich weer aan de studie der muziek onder leiding van H.
Waelput en Jos. Jongen en op aandrang van Kufferath en Guidé, directeuren van den Muntschouwburg, wijdde hij zich aan de compositie van een opera: Kaatje, 1913 te Brussel gegeven. Verder componeerde hij een orkestsuite, het symphonisch gedicht Lovelace, Las villages de la cóte (naar Verhaeren), een Poème voor viool en orkest, en een Poème voor viool en piano, een sonate voor viool en piano en liederen.
