Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Nicolai andrejewitsch rimsky-korssakof

betekenis & definitie

(Portret: plaat 11), * 18. 3. 1844 te Tichwin (Nowgorod), ✝ 21. 6. 1908 op zijn landgoed Lubensk in het gouvernement St, Petersburg, componist. Hij ontving het eerste onderwijs in compositie van zijn pianoleeraar Fedor Kanille, kwam later onder den invloed van Balakiref.

Alvorens zich geheel aan de muziek te wijden diende hij vele jaren bij de Russische marine. In 1865 verscheen zijn eerste symphonie — de eerste symphonie van een Russisch componist — waarop volgden het symph. gedicht Sadko op. 5 (1867), de tweede symphonie Antar en een aantal werken van hetzelfde karakter. In 1871 werd R. K. leeraar voor instrumentatie aan het cons. te St. Petersburg, 1879—1881 directeur der Vrije school voor muziek, 1886—1900 dirigent van Belajefs symphonieconcerten. In 1873 schreef hij zijn eerste opera Het meisje van Pskof, maar toen begon hij zich bewust te worden, technisch met voldoende onderlegd te zijn, vooral wat het terrein van contrapunt en de fuga betreft. Hij zette zijn theoretische studiën met groote doorzettingskracht voort en het gevolg is geweest, dat hij vele zijner vroegere werken een omwerking heeft doen ondergaan. Het eerste nieuwe werk, waarmede hij daarna voor den dag kwam was de opera De Meinacht (1878) en sedert heeft hij bij voorkeur voor het tooneel gecomponeerd. Van zijn werk noemen we dan ook in de eerste plaats zijn o p e r a's, waarvan hij in vele gevallen zelf den tekst heeft gedicht: Het meisje van Pskof (1873, herzien 1894), De Meinacht (1878). Sneeuwklokje (1882), Mlada (1893), Kerstavond (1895), Sadko (1897), De bruid van den Tsaar (1899), Het sprookje van Tsaar Saltan (1900). Servilia (1902), De onsterfelijke Koschtschei (1902), De Wojwode (1904), De sage van de onzichtbare stad Kitesch (1907), Le coq d'or (1908); v. orkest: drie symphonieën (waaronder de tweede symphonie Antar (1874), Sinfonietta in A-mol (1880), Capriccio espagnol op. 34, het symph. gedicht Conté féerique op. 29, de suite Sheherezare *op. 35 (1888), later in navolging van Diaghilef wel als balletmuziek gebruikt, de ouverture La grande Paque russe op. 36, het symph. ged, Sadko (1867, herzien 1891) Fantaisie de concert v. viool en ork. op. 33, Musikalische Bilder (Suite uit de opera Tsaar Saltan) op. 57, Nad mogiloï (Bij de grafzerk) op. 61, Chanson russe op. 62 (met koor ad lib.); kamermuziekwerken: een strijkkwartet op 12, een Serenade v. cello en piano op. 37, een strijksextet en een pianokwintet, voor piano, een pianoconcert op. 30 (m. orkest), zes variaties over het thema B A C H op. 10, zes fuga's op. 11, 15 en 17, vele liederen zoowel met orkest- als pianobeg. en koorwerken (waarbij op. 18, twee gem. koren in 1867 door de Russ. Muziekver. werden bekroond). Bovendien bezorgde hij de uitgaven van 100 Russische volksliederen (op. 24, 1877) en een tweeden bundel van 40 volksliederen. Ook schreef hij (in het Russisch) een Leerboek o. harmonie (ook in het Duitsch vert. door Hans Schmidt 1893, tweede druk 1912 en in het Ital. vert. 1913). Hij maakte zich verdienstelijk door het instrumenteeren van opera's van andere componisten (De steenen gast van Dargomyshky, Vorst Igor van Borodin en Boris Godounof van Moussorgsky). Voorts schreef hij Mijn muziekleven (1908; 3e druk opnieuw uitgegeven door A. Rimsky-Korssakof 1928; Fr. vert. door E. HalpérineKaminsky 1914, Eng. vert. door A. Joffe 1924, Duitsche vert. d. Otto v. Riesemann 1927) en verschenen Verzamelde muzikale opstellen en schetsen (1869—1907) in 1911 in het Russisch en De grondslagen der Instrumentatie (uitgave door M. Stemberg bezorgd 1913, Fransch 1914, ook in het Duitsch en Eng.). Zie verder: Findeisen, R.-K. (Petrograd 1908), N. van Gilse van der Pais, R.-K. (Dissert. Leipzig 1914), H u g o van Dalen, Russ. muziek en componisten (Haag 1930).