Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Nicolaas josephus gerharz

betekenis & definitie

* 20. 6. 1872 te 's-Gravenhage, dirigent. Leerling van de Kon.

Muziekschool te 's-Gravenhage, werd 1888 leerling-muzikant bij het 8ste reg. inf., onder J. A. Kwast, daarna onder D. Couwenhoven, wien hij veel te danken heeft. Werd 1904 onderluitenantkapelmeester der stafmuziek te Batavia, klom op tot 1ste luit. kapelm. en werd 17. 1. 1917 op verzoek eervol ontslagen. In Nederland teruggekeerd trad hij 1918 eerst op als koordirigent en dirigent van het strijkorkest „Jan Kwast" te Apeldoorn, vervolgens 1920 dirigent der Haarlemsche Orkestvereeniging. Trad 1927 als zoodanig af, sedert ambteloos burger te 's-Gravenhage. Componeerde het zangspel Mascha (tekst van Annie Nauta), twee symphonieën, twee symph. gedichten, een orkestsuite, een cantate de Hollandsche taal voor gem. koor, soli en orkest, mannenkoren (o.a. Het geuzenvendel op den thuismarsch, voor koor en orkest), werken voor verschillende solo-instrumenten en orkest of piano, marschen (harmoniemuziek) enz.