* 6. 12. 1775 op Malta, ✝ 23. 3, 1818 te Parijs, operacomponist. Was door zijn ouders voor den handel bestemd, doch terwijl hij in Italië als kantoorbediende werkzaam was, studeerde hij muziek.
Nadat hij een paar opera's van zijn hand tot opvoering had weten te brengen, riep de grootmeester der Maltezer orde hem naar Malta terug, en benoemde hem tot kapelmeester der orde. Na de opheffing der orde in 1798 schreef hij voor den schouwburg te La Valetta een paar opera's (o.a. II barbiere dl Seviglia), doch week 1799 uit naar Parijs. Daar maakte hij kennis met R. Kreutzer, met wien hij een paar opera's componeerde: met Méhul, Boieldieu en Kreutzer werkte hij mede aan de opera Le baiser et la quittance, doch ging toen weer alleen aan den arbeid. Zijn eerste werken maakten geen opgang, doch geleidelijk steeg zijn succes en werd hij een ernstig mededinger van Boieldieu. In zijn laatste levensjaren leidde hij een zeer ongeregeld leven, en bij zijn dood liet hij een onvoltooide opera Aladin ou la lampe merveilleuse achter, welke Beninconi voltooide. Tot zijn beste werken worden gerekend de opera's Michel Ange (1802), Le billet de loterie (1810), Cendrillon (1810), Joconde (1814), Jeannot et Colin (1814). In totaal schreef hij 50 opera's. Ook componeerde hij kerk- en kamermuziek.
