Muziek lexicon

Mr. G. Keller en Philip Kruseman (1932)

Gepubliceerd op 15-06-2021

Nederlandsche school

betekenis & definitie

De Nederlandsche school heeft gebloeid van de eerste helft van de 15de tot het begin der 17e eeuw. Het is de tijd der Nederlandsche contrapuntisten, wier kunst gegrondvest is op de Fransche „Ars nova”, voortgekomen uit die der Florentijner muziek van de 14de eeuw, en de Engelsche school uit het begin der 15de eeuw, waarvan Dunstaple het prototype is.

De Nederlandsche contrapuntisten hebben in de anderhalve eeuw, dat zij den toon aangaven, aan de muziek rijkdom en fijnheid van vormen gegeven, aan de stemvoering volle aandacht gewijd, de contrapuntiek tot een wetenschap ontwikkeld, vaak van groot meesterschap hierin blijk gevend. Doorgaans worden vier periodes aangenomen. De eerste heeft Dufay en Binchois tot hoofdfiguren, de tweede Okeghem en Obrecht, de derde Josquin des Prés. Bij dezen laatste sluit zich een vierde tijdperk aan, waarvan Willaert en Lasso de groote mannen zijn en waartoe ook Sweelinck gerekend wordt. De herleving der belangstelling voor de Nederlandsche School is in de eerste plaats te danken aan de bekroonde antwoorden van Kiesewetter en Fétis (1829) op de prijsvraag door het Kon. Ned. Instituut in 1826 uitgeschreven. Hun baanbrekende studiën hebben vruchtdragend gewerkt, de belangstelling voor de kunst der oude meesters neemt steeds toe en daarmede houdt een erkenning van de schoonheid hunner composities gelijken tred.