(Portret plaat 1), * 21. 3. 1685 te Eisenach, ✝ 28. 7. 1750 te Leipzig, de groote vertegenwoordiger van het geslacht. Op tien-jarigen leeftijd wees geworden, kwam de knaap bij zijn broeder Johann Christoph (1671— 1721), organist te Ohrdruf, in de leer, die hem in 't bijzonder inwijdde in de kunst van zijn leermeester Pachelbel.
In 1700 verhuisde hij naar Lüneburg, waar hij kosteloos het onderwijs aan de Michaelisschool mocht volgen en lid werd van een zangkoor. Gedurende drie jaren heeft hij hard moeten leeren, waarbij hij kennis maakte met de kunst van George Böhm, organist der Johanneskerk aldaar, doch ook met die van J. A. Reinken en Vincent Lübeck, waartoe hij uitstapjes maakte naar Hamburg, terwijl hij door bezoeken aan Celle ingewijd werd in de Fransche orkestmuziek. Na de school te Lüneburg te zijn afgeloopen, kreeg hij een plaats in de particuliere kapel van prins Joh. Ernst van Saksen te Weimar, maar nog in hetzelfde jaar, 1703, zag hij zich benoemd tot organist aan de nieuwe kerk te Arnstadt, waar hij ook de leiding op zich moest nemen van een klein knapenkoor. Lang bleef hij daar niet. Nadat hij in 1706 van een hem verleend verlof gebruik had gemaakt om een reis naar Lübeck te ondernemen teneinde den grooten organist Buxtehude te hooren en daarbij veel langer was weggebleven dan hem was toegestaan, had hij de gunst van zijn superieuren verloren en zocht elders zijn heil. Dat vond hij te Mühlhausen, waar hij in 1707 aangesteld werd tot organist der St. Blasiuskerk. Bach achtte dit zulk een gevestigde positie, dat hij het waagde een huishouden op te zetten en we zien hem op 17 October 1707 in het huwelijk treden met zijn nicht Maria Barbara. Doch niet lang heeft hij het te Mühlhausen uitgehouden. Verschil in godsdienstige opvattingen verbitterde zijn leven en gaarne volgde hij in 1708 den roep van hertog Wilhelm Ernst van Saksen om zijn hoforganist te Weimar te worden, waar hij in 1714 opklom tot kamermusicus van den regeerenden vorst. De te Weimar doorgebrachte jaren zijn de gelukkigste jaren zijns levens geweest en zeker de vruchtbaarste op het gebied der orgelcompositie. Maar ook als toondichter van cantates is hij in die dagen met groot succes werkzaam geweest. In 1716 nam Bach de benoeming van kapelmeester van prins Leopold van Anhalt te Kóthen aan en wijdde er al zijn krachten aan de instrumentale muziek. In 1720 overleed zijn echtgenoote, de moeder van Wilhelm Friedemann, Karl Philipp Emanuel, en Joh. Gottfr. Bemhard, doch reeds het volgende jaar ging hij voor de tweede maal een huwelijk aan met Anna Magdalena Wülken, dochter van een hoftrompetter te Weissenfels.In 1723 aanvaardde Bach de betrekking van Kantor aan de Thomasschool, alsmede universiteitsdirigent te Leipzig. Deze positie heeft hij tot zijn dood in 1750 vervuld, waarbij hij gedurende de laatste drie jaren aan verslechting van het gezichtsvermogen leed, zoodat hij ten slotte blind werd. Hem overleefden vijf zoons en vier dochters; zes zoons en vijf dochters waren hem in het graf voorgegaan.
Bachs muzikale nalatenschap is buitengewoon groot. Doch slechts een klein gedeelte is tijdens zijn leven in druk verschenen. Eerst de Bachgesellschaft heeft het ondernomen een zooveel mogelijk volledige uitgave zijner werken uit te geven en in een tijdsverloop van een halve eeuw (1851—1900) alle werken van Bach, voorzoover bekend, in een editie van 59 deelen in het licht gegeven. De propaganda voor Bachs kunst voert in Duitschland de in 1900 opgerichte „Neue Bachgesellschaft", in andere landen heeft deze navolging gevonden en ook hier te lande bestaat een Bachvereeniging, die zich de verbreiding en zoo volmaakt mogelijke wedergave van zijn werk ten doel stelt.
Van Bachs werken noemen wij (in een levensschets van den kunstenaar, van mr. G. Keiler, bij Philip Kruseman te ‘s-Gravenhage verschenen, vindt men een volledige opgave): de Matthaeuspassion en J ohannespassion. de groote B-mol Mis, vier korte missen, het Weihnachtsoratorium, ongeveer 200 kerkcantates (volledig vermeld door Schweitzer), Das wohl. temperierte Klavier' (48 preludia en fuga's voor klavier), die Kunst der Fuge, fuga's, sonates, toccata's, koraalvoorspelen voor orgel, vier suites en de zes zoogenaamde Brandenburgsche concerten voor orkest, concerten voor een, twee, drie en vier klavieren, voor een en twee violen (fluit en viool) met becijferde bas, sonates voor viool en piano, voor viool en gamba (violoncel of viola pomposa) en piano, sonates partita's, suites en Inventionen voor klavier, sonates voor viool alleen, enz.
Bachs geboortehuis te Eisenach, aangekocht door de „Neue Bachgesellschaft", is tot Bachmuseum ingericht. In de nabijheid daarvan verheft zich een in 1884 onthuld standbeeld des meesters. Verder vindt men te Leipzig een gedenkteeken voor Bach bij de Thomaskerk, dat aan Mendelssohn is te danken, terwijl in 1908 in de nabijheid daarvan een bronzen standbeeld van Bach is onthuld, hetwelk door den beeldhouwer Karl Seffner is gemodelleerd. Te Köthen vindt men een buste van Bach. In 1895 heeft Seffner met gebruikmaking van de maten van den schedel van den componist een buste van hem gemaakt, welke in de muziekbibliotheek der firma Peters te Leipzig een plaats heeft gevonden. In het Scheurleermuseum te 's-Gravenhage treft men een afgietsel daarvan aan.
De beste en uitvoerigste biografie van Bach is nog altijd die van Ph. Spitta (1873—1880), doch wij vermelden als uitstekende werken om Bachs kunst te leeren kennen en waardeeren: de werken van André Pirro: L’orgue de J. S. Bach, L‘esthttique de J. S. Bach, en van Albert Schweitzer diens boeiend geschreven biografie des meesters, welke, oorspronkelijk in het Fransch geschreven, in een Duitsche bewerking door den schrijver op verscheidene punten is aangevuld.