* 25. 12. 1728 te Wendisch-Ossig,✝ 16. 6. 1804 te Leipzig, componist en dirigent. Begon zijn loopbaan als huisonderwijzer bij graaf Brühl te Dresden, vestigde zich echter 1758 te Leipzig om daar tot het einde zijns levens te blijven.
Nam 1763 de leiding op zich van de z.g. „groote concerten", waarvoor het Gewandhaus werd ingericht. In 1784 werd hij schouwburgdirigent te Mitau en in 1786 leidde hij een uitvoering van Handels Messias te Berlijn, 1789 werd hij benoemd tot cantor der Thomasschool, welk ambt hij tot 1801 bekleedde. In de muziekgeschiedenis is Hiller een figuur van beteekenis, doordat hij beschouwd wordt als de vader van de Duitsche operette, het Singspiel. Zijn eerste werk op dit gebied is: Die verwandelten Weiber oder der Teufel ist /os. in 1764 met groot succes opgevoerd. Het werd gevolgd door Der lustige Schuster. Lottchen am Hofe, Die Liebe auf dem Lande, Die Jagd enz,, waarvan het laatste vooral opgang maakte. Behalve deze zangspelen componeerde hij een symphonie, 25 koralen op tekst van Gellert en andere kerkmuziek, liederen enz. Ook als schrijver moet Hiller vermeld worden, zijn Wöchentliche Nachrichten und Anmerkungen (1766—1770) vormen het oudste muziektijdschrift; verder schreef hij: Lebensbeschreibungen berühmter Musikgelehrten enz., Ueber McJastasio und seine Werke, publiceerde bewerkingen van Pergolesi, Handel, Hasse, Graun en Haydn. Zijn autobiographie gaf A. Einstein in 1914 opnieuw in het licht.