* 29. 11. 1797 te Bergamo, ✝ 8. 4. 1848 aldaar, componist, leerling van Mayr en Mattei, begon reeds in 1818 opera's te componeeren, waardoor hij een concurrent werd van Bellini. Zijn Lucia di Lammermoor bezorgde hem in 1835 de positie van leeraar in het contrapunt aan het conserv. te Napels.
Toen de censuur zijn Poliuto verbood, vertrok hij in 1839 naar Parijs, waar hij in 1840 La fille du régiment en La Favorite, in 1843 Don Pasquale componeerde. Van daar reisde hij achtereenvolgens naar Rome, Milaan en Weenen, keerde ten slotte te Parijs terug, waar zich de eerste verschijnselen van geestesstoring vertoonden, waardoor hij in zijne laatste levensjaren tot werken ongeschikt werd. Sedert 1847 woonde hij weer te Bergamo. Hij componeerde meer dan 70 opera's; behalve de hier boven genoemde vermelden we nog: L'elisire d'amore, dat door velen als zijn beste werk wordt beschouwd, Caterina Cornero, Lucrezia Borgia. Ook componeerde hij een Requiem (voor Bellini), een paar missen, eenige orkest- en pianomuziek.
