(Amsterdam 1881-Den Haag 1957), Nederlands componist en dirigent, leerling o.a. van Zweers en Pfitzner, begon zijn loopbaan als leider van motet- en madrigaalkoren, waarmee hij op vele concertreizen belangstelling voor oude en nieuwe a cappellamuziek wekte. Van 1924-1937 was hij directeur van het conservatorium te Amsterdam, van 1937-1941 en 19451949 directeur van het conservatorium in Den Haag.
Hij was een scherpzinnig pedagoog. Zijn composities worden gekenmerkt door een grote ritmische beweeglijkheid en vaak gedurfde harmoniek. In zijn later werk treedt het melodische element meer op de voorgrond. Hij schreef kamermuziek, later ook voor orkest (Dansflitsen, 1952; Symfonie concertante, 1956), voor koor (o.a. oratoria St. Antoine, Sint-Joris, 1956) en de door Jan Mul georkestreerde opera François Villon (1958).