televisie

betekenis & definitie

televisie - zelfstandig naamwoord
uitspraak: te-le-vi-sie

1. apparaat waarmee je bewegende beelden en geluiden kunt ontvangen
♢ we keken de hele avond televisie
2. het elektrisch overbrengen van bewegende beelden met geluid
♢ sinds 1954 is er in Nederland televisie
3. het geheel van uitzendingen voor de televisie
♢ hij heeft een stuk geschreven voor televisie
1. digitale televisie
[waarvan het signaal gedigitaliseerd is]
4. het ontvangen van televisiebeelden
♢ we hebben de hele avond televisie gekeken

Zelfstandig naamwoord: te-le-vi-sie
de televisie
de televisies
het televisietje

Synoniemen
beeldbuis, buis, televisietoestel, tv-toestel