profiteren - regelmatig werkwoord
uitspraak: pro-fi-te-ren
1. ergens voordeel uit halen
♢ Stacey heeft geprofiteerd van die gunstige regeling
1. van de gelegenheid profiteren
[er gebruik van maken]
Regelmatig werkwoord: pro-fi-te-ren
ik profiteer
jij/u profiteert
hij/zij profiteert
wij/zij/jullie profiteren
ik/jij/u/hij/zij profiteerde
wij/zij/jullie profiteerden
hij heeft geprofiteerd
profiterend, profiterende
Gepubliceerd op 14-11-2017
profiteren
betekenis & definitie