Monumenten in Nederland: Overijssel

R. Stenvert, C. Kolman en Ben Olde Meierink (1998)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Enschede

betekenis & definitie

Stad ontstaan als kerkdorp en voor het eerst genoemd in 1119. In 1284 is er sprake van een hof van de heren van Enschede.

In 1325 kreeg Enschede stadsrechten en in 1331 werden de stadsgraven voor het eerst genoemd. Hierin bevonden zich twee poorten, de Veldpoort aan de noordwestzijde en de Eschpoort aan de oostzijde.

In 1517 verwoestten Gelderse troepen de stad en nadat de stad bij het Habsburgse rijk gekomen was, werd al in 1531 de na de verwoesting gebouwde Nye Borch aan de Markt gesloopt. In 1597 werd Enschede definitief Staats, waarna de buitengracht werd gedempt.

In 1641 volgde de oprichting van het linnenweversgilde. De verlening van het octrooi tot het vervaardigen van bombazijnen stoffen (stoffen met linnen ketting en katoenen inslag) legde in 1728 de kiem voor de textielnijverheid.In 1750 brandde de stad af en bij de herbouw ontwikkelde zich de eerste fabrieksnijverheid, met rondom de stad diverse bleken langs de beken. De drie grootste fabrikeurs in 1809 waren J.B. Lasonder, H.J. van Heek en de erven H. van Lochem. In 1811 volgde de splitsing van het stadsgericht en het richterambt in de gemeenten Enschede en Lonneker. Nadat de textielnijverheid in de Zuidelijke Nederlanden wegviel, stimuleerde vanaf 1831 de Nederlandsche Handel-Maatschappij de fabricage van katoen voor de export naar Indië. In 1832 richtte Ch. de Maere een weverij op met snelspoelen, in 1834 gevolgd door de eerste stoomkatoenspinnerij ‘'n Grooten Stoom’, onder leiding van J.

Dixon en G. Doorwaard Niermans. Enschede werd Nederlands katoenstad bij uitstek. In 1861 bestonden er al zes stoomweverijen en acht stoomspinnerijen. De spinnerijen kwamen dat jaar stil te staan door katoengebrek als gevolg van de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-'65). Een veel grotere ramp was de stadsbrand van 7 mei 1862, die vrijwel de hele stad in de as legde.

Met G. Doorwaard Niermans als stadsarchitect begon men voortvarend met de wederopbouw, waarbij het beloop van de straten van de oude stad werd aangehouden. In de plattegrond is nog steeds voor een belangrijk deel de nagenoeg cirkelvormige omwalling te herkennen. Daaromheen ontstonden diverse stoomweverijen en andere textiel verwerkende fabrieken. Tevens verschenen de eerste arbeiderswoningen in De Krim, Sebastopol, Hoog en Droog en 't Overschot. In 1866 kwam de spoorlijn Zutphen-Enschede in gebruik, die in 1868 naar Glanerbrug werd doorgetrokken en in 1875 naar Munster.

Ook kwamen er spoorlijnen naar Winterswijk via Boekelo (1885), Oldenzaal (1890) en Ahaus (1903) tot stand. Langs deze spoorlijnen vestigden zich textielfabrieken. Langs de lijn naar Glanerbrug waren dat Van Heek & Co. (1864), Nico ter Kuile & Zn. (1867), Blijdenstein & Co. (1875). Langs de lijn naar Boekelo vestigden zich de Gebr. Van Heek-Schuttersveld (1859), Tubantia (1921), Oosterveld (1911) en Rigtersbleek (1897). Langs de lijn naar Oldenzaal kwamen de Bamshoeve (1896), Menko (1906), Rozendaal (1907), Roombleek (1912) en langs de lijn naar Ahaus Gerh.

Jannink (1900). Daarnaast kwam enige metaalindustrie tot ontwikkeling: de ijzergieterij Sepp & Co. (1874) en Tattersall & Holdsworth (1876), beide speciaal opgericht voor het repareren van textielmachines. In 1872-'74 kwam op enige afstand ten westen van de stad het Volkspark tot stand. Aan het eind van de 19de eeuw had Enschede een spinnenwebachtige stadsstructuur. Op basis van een uitbreidingsplan van 1907 werd tussen stad en Volkspark het villapark de Stadsmaten aangelegd. Dat jaar volgde ook de oprichting van de woningbouwvereniging ‘De Volkswoning’.

In de periode 1916-'29 kwam een brede doorgaande ringweg tot stand, Singel genoemd. Aan de zuidwestzijde werd in 1914-'27 tussen stad en singel de arbeiderswijk Het Pathmos gebouwd. Ook aan de noordzijde werd het gebied tot de singel met arbeiders- en middenstandswoningen uitgebreid. Aan het eind van de oorlog leed Enschede flinke oorlogsschade, vooral in het zuidoosten van de stad. In 1949 kwam een uitbreidingsplan tot stand. Op grond hiervan kwamen in 1961 onder meer het H.J. van Heekplein en de Boulevard 1945 gereed.

Inmiddels verrezen in hoog tempo nieuwe stadswijken, waaronder Veldkamp, Hogeland (1948), Stadsveld (1951), Twekkelerveld, Boswinkel, 't Ribbelt (1952) en Mekkelholt (1958-61). In 1967 vestigde zich aan het Twentekanaal de NV Nederlandsch-Amerikaanse Autobandenfabriek Vredestein en in 1961 volgde de bouw van de TH Twente. De textielindustrie maakte een laatste korte periode van bloei door, waaraan in 1967 een definitief einde kwam met de sluiting van Van Heek & Co. Kort daarop werden ook de meeste textielfabrieken gesloopt, waaronder in 1977 de oudste fabriek van Van Heek & Co. (1864) en nog in 1987 een van de fraaiste: Rigtersbleek (1897). De vele littekens in de stad leidden tot ingrijpende binnenstadssanering. Het resultaat waren nieuwe invullingen op oude fabrieksterreinen, die tot een wat onsamenhangende binnenstadsstructuur hebben geleid. Eromheen heeft zich de krans van stadswijken gestaag uitgebreid met onder meer Bruggenmors, Stadsveld, Wesselerbrink, Stroinkslanden, Helmerhoek, Stokhorst en Bruggert.