Mokums woordenboek

Ditte Simons en Hans Heestermans (2014)

Gepubliceerd op 08-10-2020

huis

betekenis & definitie

1. benedenwoning: ‘Waar woon jullie?’ ‘In de slurrif juffrouw.’ ‘Slurf?’ ‘In de Waaie gang op de Willemstraat, feirtien, in ’t huis’, SMIS1 142. Daar was (in het huis) geen éénhoog en geen tweehoog en geen driehoog.

Daar was eigenlijk alleen maar het ‘huisie beneden’, BRUIJN 71; in een adres (afgekort hs): Ik woon Lindengracht 6hs;2. huisje naast de Oudemanhuispoort (thans de Academische Club), vroeger afdeling geslachtsziekten van het binnengasthuis: Me ouwe goat morrege mit je (een meisje dat misschien geslachtziekte heeft) noa ’t huisie, se mot hoaring of kuit hebbe, SMIS3 58.