1. (zo genoemd naar de glimmende knopen van het uniform; vgl. dofgajes, stille), agent in uniform: Midden in den nacht stond hij soms op vervuilde steektrapjes, onder een ratelserenade, onbevreesd voor een glimmerik, QUERIDO 4, 12;
2. oog; in de glimmerikken hebben, in de gaten hebben: Ze hebben je in de glimmerikke verkrummel je (maak dat je wegkomt), V. MAURIK10 67;
3. venster: V. BOLHUIS.