Eind twintigste eeuw begon het Europees Telecommunicatie en Standaardisatie Instituut in opdracht van de Europese Commissie met de geleidelijke harmonisatie van de Europese standaarden voor telefoonaansluitingen en randapparatuur in een poging een einde te maken aan de verschillende technische eisen die tot dan toe in de Europese landen werden gesteld.
De basis hiertoe was gelegd door een discussiestuk van de commissie uit 1987 waarin de voortschrijdende technische ontwikkelingen in kaart waren gebracht en het verlangen naar marktliberalisatie en harmonisatie en daarmee verdere Europese integratie uiteen was gezet.
Het verschil met de oude Nederlandse 'aansluitfactor' is dat bij de berekening van de Europese belastingsfactor meer technische aspecten van het apparaat in aanmerking worden genomen en dat de aansluitfactor was gebaseerd op een willekeurige schaal van 0 tot 5 in plaats van 0 tot 100.
Hoewel de voorgeschreven capaciteit van het openbare netwerk op 100 is gesteld, kan de werkelijk beschikbare netwerkcapaciteit bij het aansluitpunt van een consument overigens variëren, doordat deze afhankelijk is van de tolerantiewaarden van de telefooncentrale en de lengte en kwaliteit van de abonneelijn.
De uiteindelijke aansluitfactor van het apparaat is nu de hoogste factor die bij de drie metingen gevonden is, dus A, B of C. Zoals in de tabellen hierboven te zien is, varieert de aansluitfactor van apparatuur tussen 0,5 en 2,5, zodat minimaal twee apparaten parallel op een lijn kunnen worden aangesloten om het belastingsmaximum van 5 van het openbare netwerk niet te overschrijden.
Het goedkeuringsnummer alsook de aansluitfactor moeten bij apparaten gekeurd volgens de nationale technische eisen zijn aangebracht op een rechthoekig etiket in de blauwe kleur PMS 293 en in de vorm "NL 12345678 * aansluitfactor 1,2" met daarboven de tekst "Ministerie van verkeer en waterstaat".