Derkinderen was tussen 1878 en 1880 leerling van de Koninklijke School voor Beeldende Kunsten in zijn geboorteplaats die onder leiding stond van J.Th.
Derkinderen had veel contacten en zijn ideaal was om naar voorbeeld van de middeleeuwse gilden, leerlingen in het schilderen te oefenen.
De werkplaats bereikte echter niet het beoogde succes en in 1907 vertrok Derkinderen naar Amsterdam, waar hij tot directeur van de Rijksacademie werd benoemd, een functie die hij heeft bekleed tot 1925.
De 25 afbeeldingen zijn litho's terwijl Derkinderen tevens de lay-out van het boek verzorgde en ook bepaalde welk papier gebruikt zou worden.
Werken van Derkinderen zijn in bezit van onder andere het Gemeentemuseum Den Haag, Centraal Museum Utrecht, Kröller-Müller Museum in Otterlo, Museum voor Communicatie Den Haag, het Noordbrabants Museum te 's-Hertogenbosch, het Van Abbemuseum te Eindhoven en de Stichting Begijnhof te Amsterdam, waarvoor Derkinderen 72 portretten heeft vervaardigd van bekende katholieke Amsterdammers als ontwerpschetsen.
In 1927 gaf zij zijn jeugdherinneringen uit onder de titel: De jeugd van Antoon der Kinderen door hemzelf beschreven anno 1892; daarin was een portret van hem opgenomen van de hand van zijn leerling Debora Duyvis.