Om toch alle macht in handen te krijgen voerde Hitler op 23 maart 1933 een grondwetswijziging door, dit lukte Hitler met de steun van de katholieke Zentrumpartei en de conservatieve DNVP. Met die grondwetswijziging kreeg Hitler de bevoegdheid om vier jaar lang buiten de Rijksdag om te regeren en wetten uit te vaardigen.
Volgens een buurvrouw van de familie Hitler in Urfahr had Adolf Hitler de directeur van het postkantoor geantwoord dat hij een beroemd kunstschilder wilde worden.
De afbeeldingen van een ansichtkaart van het gemeentehuis van München en het schilderij van Hitler doen vermoeden dat dit schilderij door Hitler gemaakt is aan de hand van een ansichtkaart.
Rudolf Hess, bewonderaar van Hitler van het eerste uur, lijkt de toespraken van Hitler als een soort religieuze openbaringen te beleven.
Mede op aandringen van de conservatieve politicus Franz von Papen, die verzekerde dat dankzij de meerderheid van conservatieven en katholieken in het nieuwe kabinet Hitler kort gehouden kon worden, werd Hitler in januari 1933 ten slotte door de toenmalige rijkspresident van de Weimarrepubliek, Paul von Hindenburg, met tegenzin benoemd tot Rijkskanselier.
"De Duitse catastrofe werd niet alleen veroorzaakt door wat Hitler met ons gedaan heeft, maar ook door wat wij met Hitler hebben gedaan. Hitler kwam niet van buitenaf. Hij was niet, zoals velen zich voorstellen, een demonisch monster, dat helemaal alleen de macht greep. Hij was de man die het Duitse volk vroeg en die wij tot meester over ons lot gemaakt hebben door hem mateloos te verheerlijken. Want een Hitler staat slechts op in een volk dat een Hitler wenst."