Woordenboek van medische eponiemen

T.Beijer en C.G.L.Apeldoorn (1998)

Gepubliceerd op 17-06-2020

tetralogie van Fallot

betekenis & definitie

congenitale hartanomalie, bestaande uit vier afwijkingen: defect in het kamerseptum, dextropositie van een rijdende aorta, pulmonalisstenose en (als gevolg) hypertrofie van de rechter hartkamer.

In 1888 beschreef de Franse arts Etienne Louis Arthur Fallot (1850-1911) dit naar hem genoemde ziektebeeld in ‘Contribution al’anatomie pathologique de la maladie bleue (cyanose cardiaque)’1. Het aangeboren hartgebrek was in de pathologische anatomie al veel langer bekend. In zijn Embryo monstro affinis parisiis dissectus vermeldde de Deense anatoom Niels Stensen (1638-1686) naar aanleiding van een in 1664 verrichte obductie in Parijs deze afwijking (Leiber). Eveneens waren de Italiaanse anatoom Giovanni Battista Morgagni (1682-1771) en de Leidse hoogleraar Eduard Sandifort (1742-1814) van het bestaan van deze anomalie op de hoogte. Fallots verdienste is vooral dat hij als eerste de klinische verschijnselen van deze ziekte, een van de oorzaken van cyanose bij de pasgeborene (blue babies), onderkende. Ook de trilogie (pulmonalisstenose, boezemseptumdefect, hypertrofie van de rechter hartkamer) en de pentalogie (behalve de vier defecten van de tetralogie ook een open foramen ovale of defect van het boezemtussenschot) zijn naar Fallot genoemd.

1 Marseille méd. 25,1888