Woordenboek van medische eponiemen

T.Beijer en C.G.L.Apeldoorn (1998)

Gepubliceerd op 17-06-2020

foramen van Magendie

betekenis & definitie

apertura mediana ventriculi quarti. Tijdens zijn onderzoek naar de liquor cerebrospinalis ontdekte de Franse fysioloog François Magendie (1783-1855) in 1842 deze naar hem genoemde opening in het dak van de vierde hersenventrikel.

Magendie, zoon van een chirurg in Bordeaux, studeerde geneeskunde in Parijs. Al van zijn zestiende jaar af volgde hij in het Hôtel-Dieu de lessen van de bekende Franse chirurg Alexis Boyer (1757-1833). Na drie jaar werd hij Boyers assistent en in 1806 diens prosector; twee jaar later promoveerde hij. Nadat hij in 1813 zijn werkzaamheden als prosector gestaakt had, wijdde hij zich geheel aan de fysiologie. Acht jaar later kreeg hij tevens de leiding over de vrouwenafdeling van het Hôtel Dieu. Magendie was hoogleraar aan het Collége de France en lid van de Académie des Sciences. De beroemde Franse fysioloog Claude Bernard (18i3-’78) was een van zijn bekendste leerlingen.

Evenals de Duitse fysioloog Johannes Peter Müller (1801-’58) was Magendie een voorstander van een experimentele fysiologie en een fel tegenstander van het vitalisme van de Franse anatoom Marie François Xavier Bichat (1771-1802). Hij geloofde niet dat de levensverschijnselen veroorzaakt worden door een levenskracht, zoals de opvatting was van de vitalisten. Het is de taak van de fysiologie, aldus Magendie, de levensverschijnselen op wetmatigheid terug te voeren, een wetmatigheid die zich ook in de anorganische natuur voordoet. Het enige middel daartoe is het experiment.

In 1813 publiceerde Magendie een verhandeling over het braken: Mémoires sur le vomissement. Langs experimentele weg toonde hij aan dat een braakmiddel het braakcentrum in de hersenen prikkelt; als gevolg hiervan ontstaat een samentrekking van de willekeurige spieren van het middenrif en de buikwand. De uitkomsten van zijn vele onderzoekingen kregen gestalte in zijn Précis élémentaire de physiologie (1816), waarin behalve een beschrijving van de oesofagusperistaltiek ook een studie naar het ontstaan van het netvliesbeeld gewijd is. Hij ontdekte dat xeroftalmie door voedingstekorten kan ontstaan zonder dat hij ook maar iets wist van het bestaan van vitamine A (Dumesnil).

Zijn belangrijkste werk Expériences sur les fonctions des racines des nerfs rachidiens verscheen in 1822. Door onderzoek kwam hij tot de conclusie dat de voorhoornbanen van het ruggemerg motorisch en de achterstrengen sensibel zijn. Charles Bell (1774-1842) bestreed hem echter de prioriteit. De verbolgen Schot poneerde dat hij dit verschijnsel al elf jaar eerder beschreven had. Magendie erkende Bells prioriteit wat de voorhoornbanen betreft; de ontdekking dat de achterstrengen sensibel zijn, kwam hem toe. Na een lange strijd kreeg Magendie uiteindelijk de eer die hem toekwam (Dumesnil). Deze afsplitsing van het zenuwverkeer noemen we tegenwoordig de wet van Bell en Magendie.

Behalve in de fysiologie was Magendie geïnteresseerd in de studie van vergiften en hun werking op mens en dier. In 182z verscheen zijn receptenboek Formulaire, waarin talrijke nieuwe geneesmiddelen opgenomen zijn. Zo had hij in 1817 samen met de apotheker Pierre Joseph Pelletier (1788-1842) de stof emetine uit de Radix ipecacuanha geïsoleerd. Uitvoerig schreef hij over de werking van strychnine, dat in 1819 door Joseph Bienaimé Caventou (1795-1877) uit de Nux vomica geïsoleerd was. Ook nieuwe alkaloïden, zoals morfine en kinine, kregen de nodige aandacht (Lindeboom, 1993).

Magendie, een man met een moeilijk karakter, was nogal eigenzinnig. Jarenlang stond hij op het standpunt dat cholera niet besmettelijk was. Ook tegen de ethernarcose heeft hij zich met hand en tand verzet; het middel zou bij patiënten erotische hallucinaties opwekken, wat de deugdzaamheid van chirurgen in gevaar zou kunnen brengen. Gelukkig hebben deze dwalingen geen smet op zijn naam geworpen. Nog steeds geldt Magendie als een van de grootste fysiologen en farmacologen.

Na zijn overlijden is Magendie begraven op het Parijse kerkhof Pérc Lachaise. Het toeval wil dat zijn graf naast dat van Bichat ligt, ‘als ob die Diskussion der beiden Männer noch über das Grab hinaus fortgeföhrt werden sollte,’ aldus Lemaire (citaat bij Dumesnil).