Woordenboek van medische eponiemen

T.Beijer en C.G.L.Apeldoorn (1998)

Gepubliceerd op 17-06-2020

Dupuytren-contractuur

betekenis & definitie

langzaam toenemende schrompeling en contractuur van de aponeurosis palmaris (Dupuytren-fascie) en Dupuytren-fractuur, enkelfractuur met het sprongbeen gedislokcerd tussen tibia en fibula. Deze termen danken hun naam aan Guillaume baron de Dupuytren (1777-1835). De pendant van de Dupuytren-contractuur is de Ledderhose-contractuur, een bindweefselverdichting aan de voetzool, genoemd naar de Duitse chirurg Georg Ledderhose (1855-1925).

Vier jaar voor zijn overlijden beschreef Dupuytren deze naar hem genoemde contractuur, waarbij de hand hol gaat staan en de vingers een klauwstand aannemen: ‘De la rétraction des doigts par suite d’une affection de l’aponévrose palmaire. Opération chirurgicale qui convient dans le cas’1.

Als zoon van een onbemiddelde advocaat zag Guillaume in het Franse stadje Pierre-Buffière (Centraal-Frankrijk) het levenslicht. In de woelige dagen van de Franse Revolutie was hij het liefst in het leger gegaan, maar op uitdrukkelijk verzoek van zijn vader ging hij geneeskunde studeren. Hij vertrok naar Parijs en leidde in het Frankrijk van de ‘assignaten-inflatie’ een kommervol bestaan. Weken leefde hij soms alleen op brood en kaas. Olie voor zijn lamp kon hij nauwelijks bekostigen, zodat hij hiervoor geregeld het lichaamsvet van geobduceerde lijken gebruikte.

Op zijn achttiende jaar reeds was hij prosector, zeven jaar later staflid van het Parijse ziekenhuis Hôtel-Dieu en in 1814 hoogleraar in de chirurgie. Sinds 1815, na het ontslag van zijn chef Jean Pelletan (1747-1829), zwaaide Dupuytren als een despotisch heersend absolutist de scepter over de chirurgische afdeling van het Hôtel-Dieu. In het openbare leven ontpopte hij zich als de Eerste Chirurg van Parijs. Adel, de ‘haute finance’ en ook de voorname burger wilde alleen door hem geopereerd worden. Weldra was hij lid van de Académie de Médecine, hoewel hij er meer vijanden dan vrienden had. Na de Restauratie werd hij door Lodewijk XVIII geadeld. Dupuytren was lijfarts van deze Bourbon en zijn opvolger Karel X.

Dupuytren, wellicht een van de grootste persoonlijkheden onder de chirurgen van de negentiende eeuw, was niet alleen een zeer begaafd operateur maar ook een groot leermeester. Dupuytren verrichtte als eerste resecties aan de onderkaak, amputeerde de cervix uteri bij kanker, legde een anus praeternaturalis aan en onderbond de arteria iliaca (1815) en de arteria subclavia (1819). Hij introduceerde een nieuwe classificatie voor brandwonden, waarbij hij zes graden onderscheidde. Met Bichat en Laënnec behoorde hij tot de voorvechters van de pathologische anatomie. Een deel van zijn nalatenschap bestemde Dupuytren om een leerstoel in de pathologische anatomie te creëren; zijn leerling Jean Cruveilhier (1791-1874) werd er de eerste hoogleraar.

Dupuytrens werklust was ongelooflijk; voor dag en dauw begon hij zijn werkzaamheden, ’s Morgens om zes uur maakte hij zijn eerste visite, ’s avonds om zeven uur volgde de tweede, waarbij de patiënten werden onderzocht die die dag door hem waren geopereerd. Geschat wordt dat hij jaarlijks circa tienduizend patiënten onder zijn hoede nam. Zijn klinische werkzaamheden in het Hôtel-Dieu kregen gestalte in zijn vierdelige werk Leçons orales cliniques chirurgicales faites à l’Hôtel-Dieu (1830-’34); het jaar voor zijn overlijden verscheen het tweedelige Traité théorique et practique des blessures par armes de guerre.

Dupuytren had een bijzonder groot zelfvertrouwen. ‘Ik heb fouten gemaakt, maar minder dan andere chirurgen,’ moet hij eens gezegd hebben (Hamilton Bailey). Hij bezat een aanzienlijk vermogen. Zijn nalatenschap zou zes à zeven miljoen francs bedragen hebben. Anekdotisch is het volgend verhaal dat zijn welstand typeert: Toen Karel x in 1830 ten gevolge van de julirevolutie het land verliet, schreef zijn lijfarts de aandoenlijke regels: ‘Majesteit! Aan Uw weldaden heb ik het ten dele te danken dat ik drie miljoen bezit. Ik bied U één ervan aan, ik bestem het tweede voor mijn dochter en ik reserveer het derde voor mijn oude dag.’ Deze geste, die de koning natuurlijk afwees, is uniek in de betrekkingen tussen lijfartsen en hun meesters, waarin de arts, ‘hetzij uit oprechte toewijding, hetzij om meer uiterlijke redenen, de gebruikelijke grenzen zo ver te buiten ging’ (Treue).

1 J. Univ. hebd. Méd. chir. Prat. Paris, 1831,352-365